Correctie het uitkeren van schadevergoedingen voor aangepast gebruik. Normaal gebruik is ech ter, zeker gezien over een langere periode, een flexibel begrip. Wat gisteren bijvoor beeld nog niet tot de normale agrarische acti viteiten gerekend kon worden is vandaag al gemeen als zodanig geaccepteerd, bijvoor beeld het losmaken van de grond tot circa 50-60 cm diepte met behulp van een woeler of het graven van sleuven voor kuilvoer. Zou de eigenaar of pachter zich op tijd de wettelijke bescherming van het perceel her inneren? Zich realiseren dat de nimmer door hem waargenomen of verklaarde archeologi sche sporen gevaar lopen bij bepaalde be werkingen? Tijdig een vergunning verzoe ken aan de minister? Dergelijke vergun ningsaanvragen zijn de afgelopen 20 jaren echter nauwelijks ontvangen, hoewel het agrarisch bedrijf een snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt. En niet alleen buiten de beschermde terreinen. Ontvangen vergunningsaanvragen uit het landelijk gebied betreffen daarentegen wél de uitbreiding van bestaande bedrijven in de vorm van veestallen, schuren, voedersilo's en garages en de werken of werkzaamheden die ontgronding, egalisatie of het dichten of rechttrekken van sloten e.d. beogen. Deze laatstgenoemde aanvragen behoeven echter in het kader van het voor elke ge meente aanwezige bestemmingsplan ook een bouw- of aanlegvergunning, die slechts mag worden afgegeven door de gemeentelijke au toriteiten als éérst de vergunning ingevolge de Monumentenwet is verleend. De gemeen te treedt hier dus in feite op als de bewaker van de monumentenbelangen. Overigens zullen vergunningsaanvragen die een aanpassing of modernisering van het agrarisch bedrijf betreffen vrijwel altijd wor den gehonoreerd. Bouw en andere activitei ten kunnen in archeologische zin hoogstens worden begeleid maar niet, dan tegen het betalen van forse schadevergoedingen, wor den voorkomen. Begeleiding betekent in het bovenstaande dat, waar nodig, in overleg naar alternatieve oplossingen wordt gezocht óf dat voorwaarden voor oudheidkundig bo demonderzoek worden gesteld. Steeds vaker blijkt dat agrarisch gebruik vroeg of laat onverenigbaar is met behoud voor toekomstig wetenschappelijk onder zoek. Bescherming van sites in het agrarisch gebied betekent in dit opzicht daarom van daag de dag niet veel meer dan het (admini stratief) begeleiden van een proces van gelei delijke erosie. Een somber perspectief, te meer daar enerzijds het geld ontbreekt sites systematisch aan te kopen en te beheren en anderzijds de mankracht ontbreekt voor re gelmatige inspectie, persoonlijke voorlich ting en het begeleiden van plaatselijke ont wikkelingen waarin archeologische monu menten een rol spelen, zoals ruilverkave lingen. Voor zichtbare archeologische monumenten is het beeld bepaald minder somber. Hier is sprake van duidelijk begrensde objecten die ook voor niet-archeologen herkenbaar zijn. 167 Soms genieten ze in de streek al een zekere bekendheid en vormde hun aanwezigheid aanknopingspunt of uitgangspunt voor pla nologische of andere ontwikkelingen. In de buiten de bebouwde kommen gelegen gebie den vormen de zichtbare archeologische mo numenten ook een landschappelijk interes sant fenomeen. Om die reden zijn het niet alleen de archeo logen maar ook de mensen van het Staats bosbeheer die er een wakend oog op houden. Tenslotte bestaat bij deze monumenten de mogelijkheid van een vorm van restauratie, waarbij het behoud van de wetenschappelij ke waarde en het voor de beheerder en/of publiek herkenbaar maken van het monu ment als uitgangspunten gelden. Bescherming ingevolge de Monumentenwet is tot op heden een op zichzelf staande activi teit gebleven zonder uitstralend effect op an dere wettelijke regelingen. Alleen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening is, zoals gezegd, bij het afgeven van bouw- en aanlegvergun- ningen sprake van een dwarsverbinding met de Monumentenwet. Daarentegen staan noch in de Ontgrondingenwet, noch in de Landin richtingswet, noch in de Boswet of in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (alle wetten die werken en werkzaamheden in het buitenge bied regelen) bepalingen die het behoud of het onderzoek van beschermde archeologi sche monumenten als beperkende factor in het gebruik of beheer van de grond noemen. Debet hieraan is mede het feit dat de Monu mentenwet destijds in hoofdzaak de bescher ming van bouwkundige monumenten beoogde. De praktijk van de bescherming is er dien tengevolge mede op gericht deze lacunes op te vullen. Met dit doel worden zogenaamde provinciale meldingskaarten verspreid onder alle instanties en personen die beroepshalve te maken hebben met de inrichting van het buitengebied. De bedoeling is dat zij zich vroegtijdig bewust zijn van de aanwezigheid van archeologische waarden en zich daarom trent laten informeren door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Deze informatie wordt als het bestemmings- of beheersplannen betreft aangevuld met suggesties over bestemmingsvoorschriften of beheersmaatregelen In 1982 door de R.O.B. met hulp van de Stichting 'Oud-Leersum en omstreken' geconsolideerde groep grafheuvels in het Zuilensteinse bos bij Leersum. Foto's: Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort Van bestemmingsvoorschriften zijn stan daard-modellen voorhanden, terwijl de be heersmaatregelen voor verschillende typen monumenten geleidelijk aan gestalte krijgen. Dat er behalve aan wettelijke bescherming, het verspreiden en begeleiden van meldings kaarten en het consolideren van zichtbare monumenten nog talloze andere activiteiten de aandacht opeisen zult U zich kunnen in denken. Het is ter completering van het beeld van de archeologische monumenten zorg in Nederland goed dat U weet dat dit werk in essentie wordt verricht, part-time, door de 8 provinciaal archeologen die aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem onderzoek zijn verbonden, eveneens part-ti me door de drie archeologen van de provin ciale musea van Groningen, Friesland en Drenthe, part-time door de archeoloog van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en voorts door de afdeling Beschrijving en Mo numentenzorg van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, waarvan schrijver dezes de leiding heeft. Deze afde ling bestaat, voor waar het Monumentenzorg betreft, inclusief mijzelf, uit 5 full-time me dewerkers en 2 part-time medewerkers. Van laatstgenoemden is één belast, voor de halve werktijd, met consolidaties/inspectie en be heer. De fundering van het archeologische monumentengebouw rust dus op de schou ders van in feite 12 personen. Zij doen hun best. Op blz. 135 in het september-nummer 1983 stond het fotobijschrift 'Het Hirschgebouw aan het Leidseplein uit 1882'. Deze datering is onjuist; in 1882 werd op die plaats wel het modemaga zijn Hirsch en Cie. geopend maar het huidige gebouw, van de architect A.J. Jacot, dateert uit de jaren 1912-1913.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1983 | | pagina 21