WAT IS HIERVAN DE OORZAAK? 165 Zogenaamde woeler waarmee de grond tot op 70 cm kan worden losgemaakt, een normale agrarische activiteit waarbij onbewust archeologische sporen vernield kunnen worden. recht naar mijn mening. Toch moeten we ervoor waken dat dit onderzoek ook in de toekomst nog voldoende mogelijkheden be houdt en dat de bron hiervan niet, of voor wat betreft bepaalde aspecten, opdroogt. On derzoek alleen in grafheuvels en terpen, hoe profijtelijk ook, is nauwelijks een wenkend perspectief. In totaal zijn sinds 1961 1270 sites be schermd, waarin 2260 individuele objecten voorkomen. Dit is mogelijk omdat bijvoor beeld binnen een site meerdere grafheuvels kunnen liggen of omdat een site de sporen kan bevatten van 2 nederzettingen uit ver schillende perioden. In het laatste geval luidt de omschrijving van de site bijvoorbeeld 'terrein waarin sporen van bewoning uit de Romeinse Tijd en de Vroege Middel eeuwen. Van deze 1270 beschermde sites of monu menten zijn 890 zichtbaar. Het aantal be schermde afzonderlijke percelen bedraagt circa 4600, evenals het aantal individuele eigenaren, onze vaste klanten. Zichtbare monumenten - grafheuvels, mot- tes en terpen in totaal meer dan 1600 - zijn relatief oververtegenwoordigd. Prehistori sche nederzettingen uit Neolithicum, Bron stijd en Ijzertijd vormen daarentegen met 66 stuks een zeer beperkte groep. Dit ondanks het feit dat het aantal bekende grafvelden uit deze perioden, in de vorm van hunebedden, grafheuvels en urnenvelden (totaal 130) doet vermoeden dat er destijds sprake moet zijn geweest van een zeer intensieve bewoning op bepaalde plaatsen. U moet van mij maar geloven dat het beeld van deze aantallen nog ongunstiger is als ik alle bekende sites - beschermde en niet beschermde - op deze wijze vergelijk. Allereerst ontbreekt ons in Nederland het resultaat van een systematisch opgezette in ventarisatie van archeologische sites. Be staande systematische inventarisaties zijn overwegend verbonden met (research) on- derzoek-projecten en dus meer gericht op de registratie en kartering van vondsten en vind plaatsen. De inventarisatie voor de bescher ming moet daarom behalve uit de resultaten van vroeger onderzoek, putten uit bestaande documentaties van vondsten en vindplaat sen, uit kaartmateriaal van zeer verschillend origine en ouderdom en uit collecties van uiteenlopend karakter. Het zijn deze gege vens die de Rijksdienst voor het Oudheid kundig Bodemonderzoek, in de persoon van de in 8 van de 11 provincies aanwezige pro vinciaal-archeoloog, als inspiratiebron die nen en die door laatstgenoemden in het ter rein moeten worden geëvalueerd en aange vuld. Een terrein, dat in de loop der tijd steeds intensiever wordt gebruikt en reeds veel van zijn oorspronkelijke karakteristiek mist en gegevens waaraan meestal de be langrijkste voor de monumentenzorg vereiste zaken nog ontbreken. Daar komt bovendien een persoonlijk element bij. Het rendement van de inventarisatiewerkzaamheden wordt meestal eerst op langere termijn in weten schappelijke zin zichtbaar. Dit maakt het de archeoloog soms moeilijk hieraan prioriteit te geven. Alleen als er sprake is van persoon lijke belangstelling, de resultaten van het ei gen onderzoek of druk van buiten, laat het proces zich versnellen. Voeg hier de beperkte mogelijkheden qua tijd en assistentie aan toe en het beeld van de basis van de archeologische monumenten zorg in ons land krijgt zijn eerste contouren. DRIE FASEN De beperkte mogelijkheden qua tijd en assis tentie wortelen ook in de opvatting dat de inventarisatie deel uitmaakt van de provinci ale taak van de provinciaal-archeoloog. Laatstgenoemde is weliswaar rijksambtenaar maar wordt voor de helft van zijn werktijd betaald door de provincie. In de resterende werktijd wordt de provinciaal-archeoloog geacht onderzoek, vaak in de eigen provin cie, te verrichten. Mocht ik U hebben verleid uit het bovenstaande de conclusie te trekken dat hier een rijkstaak door de provincie wordt betaald, dan moet ik U corrigeren in die zin dat de verwevenheid tussen monu mentenzorg, onderzoek en documentatie een dergelijke conclusie nauwelijks toelaat. Ove rigens zal het probleem U bekend voor komen. Om nu, ondanks de geschetste beperkingen, toch een zekere voortgang te bereiken is be sloten de bescherming uit te voeren in 3 fasen. De eerste fase omvat die sites waarvan zon der veel moeite gegevens over aard, omvang en staat verzameld kunnen worden. Hiertoe behoren vooral de algemeen bekende sites en die met duidelijke visuele kenmerken. In de tweede fase worden sites beschermd waarvan niet zonder meer de vereiste gege vens beschikbaar zijn. Hier is het dus nood zakelijk meer tijd en moeite te investeren om de redelijke zekerheid te verkrijgen die de bescherming rechtvaardigt. Een redelijke ze kerheid niet alleen voor de archeoloog maar ook voor de eigenaar aan wie de beperkingen van zijn eigendom worden opgelegd. De derde fase omvat het bewerken van de resultaten van de 'Landesaufnahme'. Landesaufnahme met het doel het opsporen van sites ten behoeve van bescherming was in Nederland tot voor enkele jaren onbekend. Eerst in recente tijd is van een dergelijke planmatige aanpak sprake in twee gebieden waar landinrichtingsprojecten gaande zijn, te weten Midden-Delfland en Oost-Groningen. Hiervoor zijn op kosten van het project apar te archeologen aangetrokken. De drie fasen zijn, afhankelijk van de reeds door onderzoek en Landesaufnahme be schikbare gegevens, soms tot één fase terug te brengen met als resultaat een vrij complete monumentenlijst. De geschetste fasering vormt voor de bescherming geen belemme ring omdat de mogelijkheid bestaat op elk gewenst moment de monumentenlijst aan te vullen met nieuw ontdekte sites. DIEPTE-INVESTERING U begrijpt inmiddels dat er nog een lange weg valt te gaan voor we alle archeologische In 1983 door de R.O.B. gerestaureerde paalkransgrafheuve! te Pape Moerke (gem. Goirle)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1983 | | pagina 19