163
minst misleidend. Ook villagebied bevatte
bossen, maar een foreest telde naast bossen
om in te jagen nog vele andere terreinen
waarin 'wildhoeven' lagen, zelfs hele dorpen
en gehuchten. In Duitsland kennen we fo-
reesten met een oppervlak van 650 km2!
Trouwens, ook een Frankische 'koninklijke
villa' - en dat was Lisiduna waar in de oor
konde sprake is van 'onze villa', zoals Karei
de Grote verklaart - besloeg vele, dikwijls
honderden hectaren. Ze omvatte om te be
ginnen een 'vroonhof'. Dat was zowel het
eigen huis van de heer, met de daarbij beho
rende landbouw-, veeteelt- en andere gron
den, als het bestuurscentrum hiervoor en
voor het eraan onderhorige 'hoevenland'. En
in dit laatste vond men vele onderhorige hoe
ven. Een vroonhof of 'curtis' moet een heel
dorp op zich zijn geweest, wanneer men de
koninklijke richtlijnen ervoor leest over de
vele soorten en aantallen werknemers en
werkneemsters en over de gebouwen en op
stallen, die voor hun huisvesting, werkzaam
heden en voor de aanwezige dieren en ge
reedschappen nodig waren. We kennen ook
uit de historie afmetingen van dergelijke ko
ninklijke villae. Voor een vroonhof kunnen
we wel rekenen op 25 tot 80 a 90 ha grootte
aan akkerland en weiden plus de bossen e.d.
Deze studie maakt duidelijk dat dit alles
nooit gevonden kon worden rond het kerke
lijk centrum van Leusden. Zeer recente op
gravingen in dit 'Oud-Leusden' hebben wel
het bestaan aangetoond van een Frankische
vestiging, maar ook uit schriftelijke bronnen
weten we, dat deze kerkbuurt ook in later
eeuwen maar spaarzaam bevolkt is gebleven.
Op de plaats van latere ontginningen in het
moerassige gebied ontstond een wel leefbare
nederzetting: Leusbroek, tegenwoordig
Leusden-Zuid geheten.
De kerk van Oud-Leusden werd in 1828 af
gebroken, alleen de toren staat nog met een
kerkhof er omheen; er staan verder in deze
buurt nog een wegrestaurant en enkele
huizen.
De combinatie van de kennis van het Karo
lingische villa-wezen, die vooral na de twee
de wereldoorlog sterk verdiept is, met die
van de locale omstandigheden, leidde tot een
andere visie op de kern van het villagebeleid
van 777.
Uitgangspunt was daarbij: is de bisschopshof
die we uit de latere middeleeuwen kennen,
identiek met de hof van de villa Lisiduna uit
777. Het lijkt erop, dat deze hypothese zon
der veel moeite ondersteund wordt door vele
historisch overgeleverde feiten.
STRAATNAMEN
Tot de zeer belangrijke hulpbronnen bij de
studie van de vroege middeleeuwen horen in
het algemeen plaats-, water- en veldnamen.
In de oudste naamgeving leeft vaak de herin
nering voort aan de oorsprong van bepaalde
vestigingen. In Amersfoort blijkt zelfs heel
duidelijk de structuur van een oude vroonhof
uit nog bestaande straatnamen. Uit latere
schriftelijke bronnen was al duidelijk gewor
den, dat de oorspronkelijke 'curtis' een com
plex omvatte dat noordelijk van de parochie
kerk van Sint Joris lag. Daar vestigden de
kanunniken zich nl. toen de bisschop zijn
'curtis' aan de kerk had geschonken in 1317.
Een uit de 8ste eeuw daterende 'vertaling'
van 'curtis' is 'hovastat' en tot op heden heet
dit stukje Amersfoort de Papenhofstede! Uit
de al genoemde richtlijnen voor de konings-
villae uit diezelfde 8ste eeuw weten we dat
tot het vroonhofcomplex ook een hof en een
vijver behoorden. Vinden we de (Papen)hof-
stede nog steeds aan de noordwestkant van
de Joriskerk, het marktplein aan de zuidzijde
ervan heet nog steeds de Hof. Eén van de
daarop uitkomende straten is de Vijver, een
andere de Lavendel straat. Die naam vond
zeer waarschijnlijk zijn oorsprong in het feit,
dat de straat leidde naar de 'lavande', de
wasplaats van de curtis in de rivierbocht,
waaraan deze was ontstaan. Toen de naam
niet meer begrepen werd is die verbasterd tot
Lavendel.
Deze drie namen wijzen wel heel sterk op de
oorspronkelijke bestemming: die van de hof
die de bisschop ooit aan de 'papen' schonk,
compleet voorzien van hof en vijver. Die
namen kunnen eventueel slechts verwijzen
naar een latere middeleeuwse periode. Dat
kan echter niet met enkele namen, die inmid
dels verdwenen zijn, maar die moeten wijzen
op een zeer oude, zelfs Karolingische of nog
oudere herkomst. Het zijn de namen Breul
en Bree.
In de Karolingische richtlijnen voor villae
staat met name het beheer en onderhoud ge
noemd van de 'brogilum' of 'breul' bij elke
vroonhof: van oorsprong wildpark, later om
heinde ruimte voor vee. Een met 'breul' ge
combineerde naam, die we ook van ko
ningshoven elders kennen, is die van 'bree'
of 'brede', akkerland dat tot de vroonhof
behoorde. Dank zij schriftelijke overlevering
valt de 'Brede' aan te wijzen vlak buiten de
huidige binnenstad aan de westzijde. Het
voorkomen van deze beide namen tesamen
wijst dus op herkomst uit de vroege middel
eeuwen.
De naam Breul verdween overigens als wijk-
naam eerst in de vorige eeuw. Die wijk be-
De noordwestelijke wand van de Hof met links de
ingang van de Vijver en rechts op de achtergrond
de Lavendelstraat.
sloeg het zuidelijke deel van de binnenstad.
De Langestraat, die van noordoost naar zuid
west midden door het centrum loopt, droeg
vroeger twee namen. Beginnend bij de Kam
perbinnenpoort - wellicht de plaats van de
oude rivierovergang (voorde) - heette zij tot
ongeveer halverwege de huidige straat Lan
gestraat, verder zuidoostwaarts Breulstraat.
Er dient nog één veldnaam genoemd te wor
den, die van belang is voor de identificatie
van Amersfoort met het bestuurscentrum van
de villa Lisiduna. Het eerste lid van die naam
kennen we in combinatie met het tweede lid
van de stadsnaam. 'Lysenvoorde' lag voorbij
de Brede, precies op de vroegere grens met
de gemeente Soest. Daar stond vanouds een
grenspaal van de z.g. stads vrijheid. Boven
dien blijkt hier zeer lang geleden een ge
rechtsplaats te zijn geweest, waar de boos
doeners hun gerechte straf ondergingen.
Vandaar ook de naam 'Boesenberch' voor
deze plaats, waar 'die radde' stond. Toen die
naam na vele eeuwen niet meer begrepen
werd, verbasterde zij volksetymologisch tot
Boezemberg, kennelijk met de gedachte aan
de waterlozing hier op de Eem.
Het is hier niet de plaats om een veelheid aan
schriftelijke aanwijzingen uit de archieven
aan te dragen, die bijdragen om de hypothese
te funderen en te bevestigen. Hier werd al
leen de benadering uit enkele stedebouwkun-
dige aspecten gegeven. Toch moet nog op
één schriftelijke bron gewezen worden, nl.
de rekeningen van de Schout van Amers
foort, die van 1328 tot 1336 bewaard zijn
gebleven. Daaruit blijkt, dat tot het rechtsge
bied van deze schout niet alleen de stad
Amersfoort behoorde, maar ook Baarn, Bun-
nik, Bunschoten, Driebergen, Eemnes, Ha-
mersveld, Leusden (het hele kerspel dat zich
ook over Hoogland in het noorden en Maarn
in het zuiden uitstrekte), Vechten, Werkho
ven en Zeist.
Toen die rekeningen werden samengesteld
had Amersfoort al lang zijn stedelijke zelf-