De gemeentelijke
monumenten-
verordening
EEN NOODZAKELIJK INSTRUMENT TER BESCHERMING VAN DE LOKALE
KARAKTERISTIEK DOOR MR. W. SILFHOUT
andere internationale betrekkingen worden
verduidelijkt. Degenen die zich voor de mo
derne architectuur interesseren en voor hen
die de wortels van de huidige bouwkunst
willen leren kennen is de vijfdelige manifes
tatie over Het Nieuwe Bouwen met de bijbe
horende reeks studies (de dikke catalogi kos
ten slechts 25,-) onmisbaar.
In het Bouwcentrum in Rotterdam is intussen
een door Delftse studenten georganiseerde
tentoonstelling geweest die gewijd was aan
een van de meest vooraanstaande exponen
ten van Het Nieuwe Bouwen: Johannes Dui
ker, die soms in samenwerking met Wieben-
ga en Bijvoet belangrijke onderzoekingen
verrichtte en tot opmerkelijke resultaten
kwam. De tentoonstelling, waar vooral een
onderzoek naar de technische kwaliteiten
van Duikers werk aan ten grondslag ligt, zal
misschien nog op andere plaatsen te zien
zijn. Juist de technische aspecten blijven
vaak onderbelicht en daarom mogen we de
Stichting Bouw te Rotterdam dankbaar zijn
dat zij de kloeke studie ook heeft uitgegeven
50,-).
Het kan niet op, want vanaf 4 maart t/m 2
april is in de Amsterdamse Academie van
Bouwkunst een tentoonstelling ingericht
over de Russisch-Britse Nieuwe Bouwer Lü-
betkin en in het Frans Halsmuseum te Haar
lem is tot en met 7 maart het werk van
architect G. H. M. Holt, die ook wel tot een
Nieuwe Bouwer gerekend wordt, tentoon
gesteld.
Over de komende gebeurtenissen van de ei
genlijke Nieuwe Bouwen manifestatie valt
nog niet meer te zeggen dan wat de folder
tekst belooft. Bij de Rotterdamse en Amster
damse waren de samenstellers tot kort voor
de opening hard aan het werk en dat zal bij
de andere tentoonstellingen vast niet anders
zijn. Het zijn tentoonstellingen die ook de
bezoekers nog lang zullen bezighouden.
1) Zoals onze leden wel zullen weten is Weissman de
initiatiefnemer en oprichter van de Bond Heemschut.
In genoemd citaat komt duidelijk tot uiting dat ook in
Heemschut's beginperiode de bevordering van goede
moderne architectuur evenzeer tot de doelstellingen
van de Bond behoorden als de verdediging van de
historische bebouwing.
Vaak wordt het tegendeel beweerd. Dit zou het ge
volg kunnen zijn van het verkeerd begrijpen van het
feit, dat Heemschut verschillende malen nadrukkelijk
stelling heeft genomen tegen nieuwbouw in de stijl
van de Nieuwe Zakelijkheid als deze niet harmoni
eerde met de bestaande (historische) bebouwing.
(Red.)
2) Wiebenga werd in het Documentatiecentrum in
een enigszins slordige restruimte gepresenteerd. Het
is niet de schuld van de organisatoren, maar het
gevolg van het feit dat het Documentatiecentrum nog
steeds zeer slecht gehuisvest is en tentoonstellingen
als deze eigenlijk nauwelijks aankan. Door het orde
nen en beschikbaarstellen van materiaal heeft juist dit
instituut de manifestatie over Het Nieuwe Bouwen
mogelijk gemaakt.
3) De tijdens de tentoonstelling als verrassende nieu
we vondst overkomende J. G. Wiebenga is in 1975
al gepresenteerd in de tentoonstelling (met catalogus)
Stad wat doe je ermee, 100 jaar bouwen in Gronin
gen in het Groninger Museum. Zonder enige verwij
zing naar het toen gepleegde onderzoek is er van de
resultaten nu gebruik gemaakt zonder dat er veel aan
toegevoegd is.
Monumentenzorg zou men kunnen omschrij
ven als het continu proces van overnemen,
beheren en weer overdragen van zaken die
we niet kwijt willen.
De reden om aan monumentenzorg te doen?
Als antwoord kan de dichter Potgieter wor
den aangehaald die als volgt waarschuwde
tegen de stadsvernieuwing in zijn tijd:
.'Waar rees, hoe vaak de moker klonk
Iets schoners op dan wat er zonk?'
Ook gemeenten hebben een taak in die zorg
voor het behoud van zaken die we niet kwijt
willen.
Monumentenzorg is primair een taak voor de
rijksoverheid, hoewel ook op dat punt de
decentralisatiegedachte veld wint.
Een paar opmerkingen over die decentralisa
tie. De indeling in A- en B-lijsten, die thans
van verschillende zijden wordt bepleit, lijkt
niet zb'n gekke gedachte. Op de A-lijsten
komen dan de monumenten waarbij de lan
delijke betekenis de overhand heeft, op de B-
lijsten de rest.
Maar decentraliseren zonder daaraan een
herverdeling van de steeds schaarser wor
dende middelen te koppelen, is geen decen
tralisatie, maar verschuiven van de proble
men van het Rijk naar de gemeenten. En als
we zién dat het budget voor monumentenres
tauraties al tot 1985 op is en dat de kans
bestaat dat de bezuinigingsoperaties ook de
monumentenzorg niet onberoerd zullen la
ten, dan valt het ergste te vrezen.
In de recente decentralisatienota van de mi
nister van CRM worden geen uitspraken ge
daan óp het punt van de financiën. Ook over
het toekomstig juridisch instrumentarium
geeft die nota geen duidelijkheid. Ter oplos
sing daarvan wordt - zoals dat in bestuurlijk
Nederland zo langzaam aan gebruikelijk is -
gewezen op de instelling van de nodige
werkgroepen. Ook hier weer verschuiven!
Misschien is het wel goed dat ook de ge
meentelijke monumentencommissies zich
eens gaan bezighouden met de toekomstige
structuur van de monumentenzorg.
De Monumentenwet laat in artikel 32 de la
gere overheden, provincie en gemeente, de
vrijheid, aanvullende verordeningen te ma
ken. Provinciale verordeningen bestaan in
Noord-Holland en Noord-Brabant en zijn in
andere provincies in voorbereiding. Op veel
fronten zijn sommige provincies erg actief
op hef terrein van de monumentenzorg. Voor
de provincie Gelderland kan gewezen wor
den op de activiteiten van de Gelderse monu
mentencommissie, het rnonumentenfonds,
de monumentenwacht en de subsidieregeling
voor vernieuwing en/of herstel van een aan
tal monumentale bouwkundige elementen,
die een duidelijke relatie met het landschap
hebben.
Eén van de stellingen van Prof. Mr. R. Crin-
ce le Roy aan het slot van zijn rede tijdens de
Nationale Monumentenstudiedag 1980 op 5
maart 1980 luidde: 'Er bestaat onvoldoende
inzicht in de activiteiten van de lagere open
bare lichamen m.b.t. de monumentenzorg.
Hoewel de Monumentenwet ruimte laat voor
het voeren van een eigen (aanvullend) beleid
door provincies en gemeenten, wijzen recen
te onderzoekingen uit dat, uitzonderingen
daargelaten, van de mogelijkheden welke
hier bestaan een onvoldoende gebruik wordt
gemaakt'.
Dit inzicht werd wel verkregen door het ver
schijnen van het rapport 'Zorgen om monu
menten' dat het NIROV in juni 1980 het licht
deed zien. De resultaten van dit rapport toon
den aan dat de stelling van prof. Crince le
Roy juist was. Om een paar cijfers te noe
men: In 1962 bedroeg het aantal gemeenten
met een eigen monumentenverordening ruim
100. Wellicht als gevolg van de invoering
van de Monumentenwet in 1961, liep de
belangstelling van de gemeenten voor de
monumentenzorg terug. Thans hebben onge
veer 60 gemeenten een monumentenverorde
ning en is zo'n verordening in 20 gemeenten
op komst. Van die 60 gemeenten die een
eigen verordening hebben, zijn er 23 die ook
een lijst met beschermde monumenten heb
ben. Een dergelijke lijst is in een aantal ge
meenten in voorbereiding.
Mr. W. Silfhout, chef van de afdeling Algemeen
Bestuur en Kabinet van de gemeente Amersfoort,
hield onlangs voor de Gelderse gemeentebesturen en
gemeentelijke monumentencommissies een bijzonder
interessante lezing over de gemeentelijke monumen
tenzorg, waarbij uitvoerig werd ingegaan op de door
de VNG uitgegeven nieuwe modelverordening. Wij
zijn ervan overtuigd met de publicatie daarvan al
diegenen die betrokken zijn bij de gemeentelijke mo
numentenzorg een dienst te bewijzen.
Mr. Silfhout deed op dit terrein veel ervaring op in de
drie jaren dat hij secretaris was van de gemeentelijke
monumentencommissie in Apeldoorn, welke ge
meente in 1977 een eigen monumentenverordening
vaststelde. Zijn bevindingen in de praktijk in deze
gemeente komen in het volgende Heemschutnummer
aan de orde.