chemische en fysische aantasting van enige soorten steen precies kan worden bijgehou den. Feenstra tekent bij deze methode aan, dat er ook door het IRMA-programma nog geen enkele relatie wordt gelegd tussen op namesnelheid en kwaliteitsverlies aan de ene kant en concentraties van luchtverontreini gende stoffen in de lucht aan de andere kant. Juist dit is belangrijk voor het bepalen van de blootstelling-effect-relaties, die op hun beurt weer de basis vormen voor voorspellingen over de schade, voortvloeiend uit stijging of daling van de luchtverontreiniging, en dus voor het voeren van beleid. Immers, de con centraties zijn door middel van nationaal (aan de uitworpkant) en internationaal beleid (beperking van grensoverschrijdende lucht verontreiniging door beperking van de uit stoot in internationaal verband) beïnvloedba re factoren. Feenstra had dan ook graag ge zien, dat de IRMA's geplaatst waren, bij meteorologische stations en meetpunten van het Nationale Meetnet voor Luchtverontrei niging. SCHADE In het schatten van de schade die aan cultuur goederen wordt toegebracht door luchtveron treiniging doemen drie levensgrote vragen op: hoeveel materiaal is aan welke concen tratie van luchtverontreinigende stoffen blootgesteld; welke schade wordt door welke concentratie van welke stof veroorzaakt en wat is de waarde van cultuurgoederen? Vooropgesteld moet worden, dat de waarde van cultuurgoederen nauwelijks te bepalen is. De beste thans in Nederland beschikbare methode om de monetaire schade van lucht verontreiniging aan natuurstenen monumen ten te bepalen is die van prof. dr. G. Dijk stra, directeur van het Centraal Laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap. Hij analyseerde dertig uitge voerde restauraties en schatte op grond daar van de schade door luchtverontreiniging op 30 a 50 procent van het herstelbudget van het uitwendige deel. Omgerekend een jaarlijkse schade van 15 a 30 miljoen gulden. Het grootste nadeel van deze methode is ech ter, dat er geen enkele relatie bestaat met de werkelijke restauratiebehoefte die immers vele malen groter is dan het aantal daadwer kelijk uitgevoerde restauraties. Drs. Feenstra formuleert dan ook een aantal verfijningen voor de methode-Dijkstra. Er zal een inven tarisatie van de restauratiebehoefte in Neder land opgesteld moeten worden. Bovendien zouden de monumenten, analoog aan de thans gehanteerde indeling, uitgesplitst moe ten wórden in dertien categorieën en zou conform de methode-Dijkstra voor elk van die categorieën een percentage van de restau ratiekosten op het conto van luchtverontrei niging, geschreven kunnen worden. Deze 'uitsplitsing zou nog verder verfijnd kunnen worden naar meer en minder vervuil de gebieden. Een deel van de jaarlijkse kosten van onder houd èn schoonmaken kan ook op het conto van de luchtverontreiniging geschreven wor den. Er bestaat echter in Nederland geen St. Jan, Den Bosch Franse kalksteen (St. Joire) geplaatst tussen 1920 en 1925, die vanwege de duidelijk waarneembare aantasting in 1980 vervangen is door Oberkirchener zandsteen, alle foto's: T. Zeeuwe overzicht van dergelijke werkzaamheden, die meestal jaarlijks aan monumenten wor den uitgevoerd. STEENSOORTEN Misschien het- meest fnuikend is het gemis van een overzicht van de soorten steen die in Nederland gebruikt zijn en op welke plaatsen dat gebeurd is. Een dergelijk overzicht zou schattingen van monetaire schade een grote re mate van nauwkeurigheid geven. Om op dit moment te weten waar welke kalksteen is gebruikt zal het hele archief van de Rijks dienst voor de Monumentenzorg monument voor monument op zijn kop gezet moeten worden. Overigens zou het bestaan van een dergelijk overzicht in de toekomst schade kunnen voorkomen, omdat men kan weten in welke gebieden men beter niet bepaalde soorten steen voor restauratiedoeleinden kan gebruiken. Over het algemeen wordt het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw beschouwd als het omslagpunt op het terrein van aantasting van cultuurgoederen door luchtverontreiniging. In die tijd nam de luchtverontreiniging flink toe door het geste gen energieverbruik (gewonnen uit fossiele brandstoffen) ten behoeve van alom opko mende industrie. Na een daling van de S02 uitstoot in de zeventiger jaren door het ge bruik van het vrijwel zwavelvrije aardgas, zal het toenemende gebruik van kolen en olie in de nabije toekomst gepaard kunnen gaan met een toename van de S02 uitstoot en een toeneming van de schade aan cultuurgoe deren. Om de bestrijding van schade door luchtver ontreiniging aan cultuurgoederen goed te kunnen aanpakken, maar ook om de kosten en de baten van gevoerd en te voeren milieu beleid goed tegen elkaar te kunnen afwegen bestaat er grote behoefte aan meer gegevens en analyse van die gegevens. Het opzetten van een goed gegevensbestand heeft voor drs. J. F. Feenstra dan ook de hoogste priori teit. Voorts is verder onderzoek van groot belang. Feenstra noemt daarbij onderwerpen als de binnenluchtkwaliteit, de bepaling van blootstelling-effect-relaties door een andere opstelling van de IRMA's en het betrekken van de luchtverontreiniging door het verkeer in deze analyses. Hij blijft daarnaast echter hameren op de bewustwording: 'Als de betrokkenen het probleem kennen en ook onderkennen, dan ben ik er zeker van dat er iets gebeurt. Wan neer we kunnen aangeven welke cultuurgoe deren aanmerkelijke schade kunnen lijden of zelfs de schade veroorzaakt door luchtveron treiniging kunnen voorzien van een prijs kaartje vormen dat mogelijkerwijs belang rijke schakels in het bewustwordingspro ces'.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1983 | | pagina 12