Pionieren van een
Heemschutter'
146
OUD-HAARLEM: MONUMENT IN HET LEVEN VAN CORNEILLE F. JANSSEN
Nimmer kan en zal Corneille F. Janssen,
'vader' van het Gemeentelijk Bureau voorde
Monumentenzorg in Haarlem, kunnen losko
men van zijn pionierstijd aan het Spaarne,
die elf jaar heeft geduurd en in 1956 begon.
Een restaurateur verliefd! Op een (binnen-
)stad van zijn hart! Thans is hij alweer 15
jaar directeur van het Provinciale Bureau
voor de Monumentenzorg in Drenthe, een
ander en ruimer arbeidsveld.
Maar de Haarlemse nostalgie is de nu 56-
jarige blijven vergezellen. Een getuigenis
van dat laatste verwoordt hij zo:
'Ik ben bezig het manuscript persklaar te
maken, dat een uitgave wordt van de Vereni
ging HAERLEM en dat tot titel heeft: 'Ge
schiedenis van de bouw en inrichting van de
Grote of Sint Bavokerk te Haarlem'. Het
gaat om de bouwgeschiedenis" tot aan 1485.
Er staat ook een tweede deel op stapel. De
verdere geschiedenis van de kerk, met vooral
haar rijk gevarieerde inventaris. Dat deel zal
tot aan de Reformatie reiken'.
IN DE VOORHOEDE
In de Noordhollandse hoofdstad heeft Jans
sen de plaatselijke monumentenzorg gestalte
gegeven, in een tijd toen onder meer Amster
dam, Utrecht en Amersfoort op het terrein
van de lokale monumentenzorg een beschei
den voorhoedepositie hadden ingenomen.
De periode van het wakker roepen en hóuden
der geesten! Het verhaal van de kleermakers
zoon Janssen, geboren Amsterdammer, is
belangwekkend. Als 12-jarige ontstond zijn
belangstelling voor de bouwkunst. Een oom
liet een omvangrijke kunstbibliotheek na.
Janssen: 'Uit de nalatenschap gaf mijn vader
mij een boekje: 'De geschiedenis van de
Nederlandse bouwkunst', van Godefroy. Ik
heb het nog. De vonk was er! Op het Bar-
laeusgymnasium richtte ik, als tweede klas-
ser(!) parmantig een Historische Studiegroep
op, later geworden tot het Genootschap Clio,
waaruit na de oorlog de Nederlandse Jeugd
bond tot bestudering van de geschiedenis is
ontstaan. Vader maakte costumes voor de
'upper ten' in Amsterdam, beoefende zeer
bewust een oud ambacht. De betekenis van
het doorwrochte ambacht heeft mij altijd
aangesproken. De destijds bekende Amster
damse architect, Jan de Meijer, behoorde tot
de relatiekring van onze familie. Hem aan
vaardde ik als leidsman. Hij zei: 'Jongen,
niet naar Delft, niet naar een M.T.S., maar
ga kunsthistorie studeren aan de Amsterdam
se Universiteit. De monumentenwereld heeft
behoefte aan restaurateurs met een sterke
kunsthistorische achtergrond.'
Dat gebeurde, maar ik studeerde óók bij De
Meijer. Hij liet me - bijvoorbeeld - het
Handboek der Bouwkunde, van prof. Watt-
jes, doornemen en nam me periodiek een
tentamen af.'
ADMINISTRATEUR HEEMSCHUT
Door omstandigheden studeerde Janssen niet
af, hij ging geld verdienen.
'Ik kreeg een baantje als administrateur bij
de Bond Heemschut, toen nog een kleine
club met 60 buitengewone leden. Dr. J. A.
Bierens de Haan was voorzitter en Ton Koot
secretaris. Ik werkte in een achterkamertje
van een makelaarskantoor aan de Leidse-
gracht, later op een zolderkamer van een
pand aan de Bloemenmarkt. Om de post te
laten tekenen, fietste ik naar Koot, in de villa
bij het Rijksmuseum, en daarna, door, naar
de Minervalaan, naar Bierens de Haan. Als
broekje leerde ik de restauratiewereld aardig
kennen'.
HAARLEMS VERZOEK
De grote opening voor de jonge Janssen
kwam toen mr. H. J. Phaff, gemeentesecre
taris van Haarlem, hem vroeg, een nota te
schrijven over: 'Hoe zou Haarlem z'n monu
mentenzorg kunnen aanpakken?'
Janssen: 'Ik kende Haarlem beter dan Am
sterdam. Mijn grootmoeder had er aan de
Nieuwe Gracht gewoond, ik had er ooms en
Herinnering: Corneille F. Janssen destijds aan z'n
bureau in z'n Haarlemse werkdomein
tantes. Aan de hand van oom Henri Bolleurs
had ik herhaaldelijk de oude stad verkend.
Het rapport viel blijkbaar in de smaak, want
wethouder Happé van Openbare Werken,
vroeg mij tijdens een gesprek in het oude
Brinkman een gemeentelijk bureau voor de
Monumentenzorg op te richten. Daarmee be
gon ik in 1956, in een hokje in de afgekeurde
HBS aan de Jacobijnenstraat. Daar stond ook
de centrale CV-ketel; als die aansloeg, was
telefoneren onmogelijk! Pionieren: eerst de
binnenstad uitkammen, inventarisatiekaarten
maken, kortom grondig oriënteren. Bij de
vorderingen van mijn werk - dat kon niet
uitblijven - botste ik met op sloop en door-
braakbeluste lieden. De toenmalige directeur
van O.W., ir. Ch. C. van der Vlis - hij is
ook adviseur van Heemschut geweest - had
wel oog voor mijn beleid, maar toch...'
ALARMERENDE TEKENING!
Met een twinkeling in z'n ogen vertelt de
fervente pijproker Janssen dit voorval:
'Ik had een grote plattegrond van de binnen
stad gemaakt, waarop ik alle dreigende slo
pingen en doorbraken met fellichtgevende
verf had aangegeven. Op een dag, waarop de
directeur afwezig was, heb ik die beslist alar
merende kaart in z'n kamer opgehangen. Dat
heeft beter gewerkt dan reeksen van vergade
ringen!'
Janssen scoorde grandioos toen hem alle ge
meentelijke gebouwen - 35 in getal - werden
toegewezen.
Janssen: 'Afgezien van het feit, dat mijn
medewerkers en ik een vrij breed restauratie
proces op gang konden brengen, rijst letter
lijk en figuurlijk boven alles uit: de Grote
Kerk.' Janssen noemt restauratie van toren
en orgel, herinnert aan de waardevolle mede
werking van de Amsterdamse torendeskun-
dige J. Prent.
HARTZEER!
Hij vindt dat de binnenstad ook wel bescha
digd is. Hier enkele van zijn kritische kantte
keningen: