1
-W
rxt a
38
het stucwerk in het trappenhuis in het Leidse
grachtenhuis Rapenburg 65, toen in het bezit
van de reeds genoemde De la Court van der
Voort, van zijn hand, terwijl bepaalde de
tails, zowel kompositorisch als in de uitvoe
ring, in gang en trappenhuis van Breestraat
18 (afb. 3) aanleiding geven ook dit stuc-
werk aan Luraghi toe te schrijven. Herhaal-
vooral in de krijgsraadkamer (afb. 5, 6) ver
vaardigde, is een typische representant van
de volgende generatie, werkend in een luch
tiger Lodewijk XV-stijl. Minder skulpturaal
dan in de voorafgaande periode, bepaalt de
dekoratie zich dan vooral tot zwierig getrok
ken lijstwerk met rocaillemotieven en car
touches omspeeld door naturalistische, ijle
In de steden elders in het land zijn echter de
rekeningen, die met name van de openbare
gebouwen - wereldlijk en kerkelijk - soms
nog bewaard zijn gebleven, het voornaamste
houvast. Partikuliere opdrachten'zijri, bij het
ontbreken in vrijwel alle gevallen van een
familiearchief, nog moeilijker te achterha
len. Vandaar dat de zeldzame gevallen waar-
s»-'
X
V
delijk heeft Luraghi bij zijn opdrachten sa
mengewerkt met Daniël Marot: op het Loo,
in huis Schuylenburch, later ook in het niet
meer bestaande Leidse Logement op het Bui
tenhof in Den Haag. Toch waren de beste
Italiaanse stucadoors, waaronder Luraghi ze
ker mag worden gerekend, niet slechts uit
voerders van architekt/ontwerpers als Marot;
integendeel, in het huis Schuylenburch is het
heel duidelijk dat Luraghi, naast Marot
staande, zijn eigen ontwerpen kon leveren en
uitvoeren (afb. 4). Wel mist men in zijn
stuc-ontwerpen, waarin de hele vormenschat
van de late Lodewijk XIV-stijl, met zijn in-
en uitzwenkende band- en lijstwerk omkruld
door acanthusbladeren en opvullende ruit- en
rozetpatronen in dé daardoor ontstane vel
den, is verwerkt, toch die kompositorische
samenhang en het architektonische gevoel,
die men in de eigenhandige ontwerpen van
Marot wel aantreft. Over het algemeen is
deze wat vrijere, minder konstruktief ge
dachte dekoratieve stijl typerend voor de in
eerste instantie als stucadoor getrainde Itali
aanse kunstenaars, ook al hebben deze zich
veelvuldig - en dit geldt bijvoorbeeld even
zeer voor Luraghi als voor zijn zwager Bolli-
na - op de verwante terreinen van beeldhou
wer en architekt begeven. De opdracht uit
Gouda aan Luraghi in 1719 toont voldoende
hoe de faam van een dergelijke stucwerker
ook buiten zijn woonplaats verspreid kon
zijn en ook vanuit Rotterdam werd in dezelf
de jaren Luraghi voor stucwerk in de Para-
dijskerk aangetrokken.
GOUDSE DOELEN
Kan Luraghi worden beschouwd als type
rend voor de eerste generatie Italiaanse stu
cadoors werkzaam in de late Lodewijk XIV-
stijl, de uit Lugano afkomstige Francesco
Mazza die in 1763/4 bij de herbouw van de
Goudse Doelen volgens het nog bewaarde
bestek voor 770 het nog grotendeels aan
wezige stucwerk in gang, trappenhuis en
Links: Giovanni Baptista Luraghi,
ontwerptekening voor (onuitgevoerd) stucwerk
voor het huis Schuylenburch, Lange Voorhout 8,
Den Haag, partikuliere kollektie (foto Rijksdienst
voor de Monumentenzorg).
Rechts: Stucwerk in de krijgsraadkamer in de
Doelen, Gouda, detail van de middencartouche
met krijgstrofeeën, door Francesco Mazza,
1763/4.
bloemguirlandes die zich bij uitstek lenen
voor uitvoering in dit materiaal. Mazza was
vanaf 1751 in Rotterdam als stucadoor ge
vestigd, waar hij onder andere voor de stad
en de Lutherse kerk heeft gewerkt, terwijl hij
mogelijk ook in verband kan worden ge
bracht met een enkele opdracht in Goes. Een
familielid (broer?) Antoni Massa komt in
dezelfde periode in Den Haag voor als stuca
door.
Deze twee voorbeelden naar aanleiding van
de Goudse Doelen geven al aan hoe moeilijk
het is nog bestaand stucwerk, dat eigenlijk
nooit is gesigneerd, te relateren aan een be
paalde stucwerker. De mobiliteit van juist
deze vaklieden die slechts zolang op een
plaats bleven als er opdrachten waren en
zeker in de kleinere steden niet genoeg klan
dizie troffen om zich blijvend te vestigen,
maakt de stucwerkers tot zo'n ongrijpbare
groep. Door dit reizende bestaan zijn zij ook
vrijwel nergens lid geweest van een gilde.
Alleen in Amsterdam, waar ik reeds wees op
de afwijkende situatie ten opzichte van de
rest van het land, moeten de stucadoors lid
zijn geweest van het Sint Lucasgilde. Een
Amsterdamse ordonnantie van 1700 spreekt
echter nog alleen van een pleistergieters-
proef, dat wil zeggen van het gieten van een
beeld van pleister (gips) en zegt dus nog
niets over het uit de hand modelleren van het
stuc of pleister, dat de Italiaanse stucadoors
voornamelijk beoefenden. Jammer genoeg
ontbreken ook de ledenlijsten van dit gilde
uit de eerste helft van de 18de eeuw.
in een rekening ook in verband kan worden
gebracht met stucwerk, dat de aanslag van de
tussenliggende eeuwen bovendien heeft ge
trotseerd, zoals dat in de Goudse Doelen met
het stucwerk van Francesco Mazza het geval
is, voor het kunsthistorisch onderzoek van
groot belang zijn, omdat zij als uitgangspunt
kunnen dienen voor verdere, stilistische ver
gelijking.
De stad Gouda heeft zich overigens nog niet
bij de beslissing van de Raad van State be
treffende de Doelen neergelegd. Maar het is
te hopen dat de verspreide detailkennis over
de Italiaanse stucadoors en hun werk in de
Nederlandse provincies, binnenkort eens zal
leiden tot een meer samenvattende studie,
die juist inzicht zal geven in het mobiele
karakter van deze kundige vakmensen, die
verantwoordelijk zijn geweest voor een zo
beeldbepalend facet in de 18de eeuwse inte
rieurs. Een dergelijke, meer integrale studie
zal het belang van goed gedokumenteerde
voorbeelden, zoals aanwezig in de Goudse
Doelen, alleen maar onderstrepen.
C. Willemijn Fock
Gedeelte van het stucwerk in de krijgsraadkamer
in de Doelen, Gouda, detail van de nu
weggebroken schoorsteenbekroning met het
Goudse wapen, door Francesco Mazza, 1763/4.