Aanbevelingen van de Monumentenstudiedag
141 In de werkgroepen, gevormd uit de deel
nemers aan de Nationale Monumenten
studiedag, welke maart jl. in het Jaar
beurscongrescentrum is gehouden, werd
een groot aantal aanbevelingen en stellin
gen geformuleerd. Deze zijn tijdens de
middagzitting met het forum, bestaande
uit de voorzitters der werkgroepen, be
sproken. Aanvankelijk lag het in de be
doeling, ook de inleidingen van de voor
zitters van de zes werkgroepen in ons
tijdschrift op te nemen, maar een chroni
sch gebrek aan plaatsruimte belet ons tot
onze spijt aan dit voornemen gevolg te
gevenWe laten hier nu de aanbevelingen
en stellingen volgen die door de plenaire
zitting zijn aanvaard. Hierbij moet intus
sen worden bedacht dat er bij de definitie
van stadsvernieuwingsprojecten. Hierin
moet een duidelijke beleidsruimte zijn
voor lokale besturen.
3. De financiering en subsidietechniek
van stadsvernieuwingsprojekten moeten
zorgvuldig worden bekeken, waarbij ge
meentelijke en provinciale overheden
ruimte dienen te krijgen voor eigen in
breng.
4. Zowel op wetgevend als op beleids
uitvoerend terrein moet een nauwere sa
menwerking tussen de ministeries van
CRM en VRO tot stand worden ge
bracht.
De tweede werkgroep had als voorzitter
de heer H. J. Zantküyl, hoofd van het
Gem. Bureau Monumentenzorg van
Amsterdam met als onderwerp: Histori-
ve vaststelling van het officiële verslag
van deze studiedag wellicht nog enkele
tekstwijzigingen zullen worden aange
bracht.
De eerste werkgroep, onder voorzitter
schap van dhr. H. J. L. Vonhoff besprak
de twee inleidingen, die in de ochtendbij
eenkomst waren gehouden. Deze werk
groep kwam tot de volgende aanbevelin-
gen:
1De monumentenwet is op korte ter
mijn aan herziening toe om beter te kun
nen voldoen aan de eisen die er aan moe
ten worden gesteld, zowel in het verband
met de stadsvernieuwing, als voor de
precieze doelstelling die met de monu
mentenzorg wordt beoogd.
2. Kleinschalige uitvoering en variatie
zijn essentieel voor een geslaagde aanpak
sche binnenstadsgebieden in grote stedenDe
ze werkgroep kwam tot de volgende aan
bevelingen:
1Voor een goed stadsvernieuwings
proces is decentralisatie onontbeerlijk,
zowel wat betreft rijksniveau naar lagere
overheden, als binnen gemeenten naar
projectgroepen toe, die werkzaam zijn in
de stadsvernieuwingsgebieden. Deze de
centralisatie moet volledig zijn, zowel
bestuurlijk-ambtelijk als financieel.
2. Het nut van bestemmingsplannen
wordt algemeen onderkend doch hierbij
werd een kanttekening gemaakt, nl. dat
de procedure van het tot stand komen en
rechtsgeldig worden van een bestem
mingsplan te lang duurt. Bestemmings
plannen zijn vaak inflexibel waardoor de
letter gaat prevaleren boven de geest.
Om in dit verband een al te stringent
toepassen van het bestemmingsplan te
voorkomen, zou gedacht kunnen wor
den aan een structuurplan voor de bin
nenstad (of deel daarvan) of een nota van
uitgangspunten.
3. Aanbevolen wordt de subsidië
ringsmogelijkheden van huizen met
waarde als monument niet afhankelijk te
stellen van de verschillende zones in een
beschermd gebied.
4. De aanwezigheid van monumenten
kan bevorderend werken op het niveau
van de nieuwbouw in de stadsver
nieuwingsgebieden.
5. Het bevorderen van kleine/partiële
restauratie is een noodzaak om op lange
termijn zoveel mogelijk panden te be
houden. Dit mag niet geheel ten koste
gaan van grote restauratiewerken.
De derde werkgroep, onder voorzitter
schap van architect H. C. Methorst, met
als onderwerp: Eind 19e-eeuwse, begin 20e-
eeitwse woonwijken met cultuurhistorische
waarden, kwam tot een aantal constate
ringen èn aanbevelingen:
1. Het subsidiestelsel ten behoeve van
renovatie is in het afgelopen jaar nog
slechter geworden.
2. Gepleit moet worden voor een ander
(rijks-)subsidiebeleid, waarbij naast de
afweging van de kosten van renovatie ten
opzichte van vervangende nieuwbouw
aandacht wordt gegeven aan de welis
waar moeilijk in geld uit te drukken
waardering voor de bestaande woon
omgeving.
SJs