moet het kort maken. De periode is
voorbij, waarin een toch zo belangrijke
figuur als Viollet-le-Duc de westgevel
van de Parijse Notre Dame restaureerde,
met als resultaat - ik heb me er nog niet
lang geleden van kunnen overtuigen -
een toch wel doods geheel met al die
neo-gotische poppen. Als tegenvoor
beeld wijs ik op de beelden van Wencke-
bach aan het raadhuis van Veere. Of de
tijd waarin een toch evenzeer belangrijke
architect als dr. Cuypers in Maastricht de
St. Servaas misvormde door alles wat
aan de barok herinnerde af te breken en
midden op de westgevel een ronduit on
mogelijke neo-gotische toren optrok.
Dan daar tegenover - getuigend van vol
gens hedendaags oordeel beter inzicht,
geëntameerd, let wèl, door de monu
mentencommissie - noem ik de restaura
tie van het pand Rotterdamse Kaai 1 te
Middelburg, een 16de eeuw.s gebouw,
met de zijgevel in de Schuitvlotstraat nog
van baksteen, de voorgevel aan de kaai
echter ontdaan van topgevel en andere
16de eeuwse requisieten, maar in de
19de eeuw mèt de andere gevels in de
zelfde gevelwand keurig gepleisterd en
van een afsluitende lijst voorzien. De
vereniging-eigenares wilde de gevel
weer zoveel mogelijk het oude voorko
men hergeven, volgens het nieuw-
maakt-oud principe. Maar de commis
sie, ditmaal in het spoor van Kalfs ada
gium 'behouden gaat voor vernieuwen',
overwoog dat dan het huis in het milieu
van de kaai een duidelijke dissonant zou
vormen en handhaafde de bestaande
vormgeving (o.c. pp. 563 en 572). Dit
terecht, dan echter vind ik het maar een
flauwe opmerking van Dreimuller en
Van Engeldorp Gastelaars in het eerder
vermelde artikel, dat het elitair zou zijn
van 'Zeist' om bij de restauratie van een
of andere schouw aan te geven, welke
verf op welk randje gebruikt moet wor
den. Mag een kunsthistoricus nog iets te
zeggen hebben? Het zou bovendien geen
cent meer kosten.
Een tweede opmerking betreft de vraag
of monumentenzorg bij CRM dan wel
bij Volkshuisvesting moet worden
ondergebracht. Voor het laatste heeft de
bezielde heer J. Schaefer in 1975 in de
Ridderzaal een uitmuntend en van zijn
standpunt uit zeer begrijpelijk pleidooi
gehouden. Voor het behoud bij CRM
zou de overweging kunnen gelden dat
monumentenzorg 'pur sang' toch een
culturele aangelegenheid is. Zo heeft de
medaille twee kanten; in elk geval zullen
het streven naar het behoud van histo
rische schoonheid, speciaal ook die van het
eenvoudige woningbestand, en dat naar
verbetering der volkshuisvesting nauw
moeten samenwerken. Het één mag niet
denkbaar zijn zonder het ander.
Een tijdschriftartikel heeft zijn grenzen,
ik ga niet voort met betogen al zou ik nog
veel meer willen zeggen.
Summa summarum: het te pas maar voor
al te onpas schermen met het woord 'eli
tair' is niet meer dan een holle leuze, een
mode-verschijnsel. Daarentegen staat
voor mij vast dat de overheid aan de fi
nanciële kant van het monumentenbe-
houd, ten behoeve van ons allenmeer aan
dacht moet besteden, zelfs in 'arme tij
den'. En dit wel om twee redenen. Voor
eerst omdat wat eenmaal verloren is ge
gaan, nooit meer kan worden terugge
wonnen en dat aldus de schoonheid van
ons land steeds meer gedegradeerd
wordt. Ten tweede - en dit is een over
weging die wel eens duidelijker aandacht
mag krijgen - omdat restaureren bijzon
der arbeidsintensief is en bovendien voor de
handwerkers een vorm van arbeid, wel
ke meer, véél meer, dagelijkse voldoe
ning geeft dan het werken in de massa-
bouw Dit laatste nu is geen verzinsel van
mij: ik sprak herhaaldelijk met 'bouw
vakkers' die van het laatste naar het eerste
waren overgegaan en voor geen geld
meer terug zouden willen.
Ik vlei er mij niet mee met her boven
staande andersgezinden te hebben kun
nen overtuigen, maar niemand zal mij,
eenmaal uit mijn tent gelokt, ervan kun-
Ik vlei mij er niet mee met het boven
staande andersgezinden te hebben kun-
te gedragen, op te komen voor het histo
risch gezicht van ons land dat mij zo na
aan het hart ligt. Vandaar deze cri de
coeur.
J. A. C. Tillema