ÏMPm Lopikerwaard: bedreigd landschap iK 75 De Lopikerwaard (prov. Utrecht) maakt deel uit van het zgn. 'Groene hart' van de Randstad Holland. Het wordt nagenoeg geheel door water begrensd: in het noor den en oosten de Hollandse IJssel, in het westen de Vlist en in het zuiden de Lek. Historisch gezien vormt de Lopiker waard een der meest markante voorbeel den van de systematische 'cope'- ontginningen in de lle-13e eeuw. Een verklaring van deze ontginning volgt hierna. Deze wijze van ontginnen heeft zijn stempel gedrukt op het landschap en zijn bewoning. Van de totale oppervlakte - plm. 14.000 ha - is 90% als cultuur grond in gebruik bij de landbouw. Het meest voorkomende bedrijfstype is het melkveehouderijbedrijf. Naast de melk- winning is ook de varkenshouderij be langrijk. De laatste ontwikkelingen in de bedrijfsvoering - zoals ligbox- en biostal- len - worden ook in de Lopikerwaard op grote schaal nagevolgd: een ontwikke ling die door de vorig jaar aangenomen ruilverkaveling wordt versneld. Van de plaatselijk voorkomende fruit- en griendcultuur is vooral de griendcultuur een aflopende zaak. Het merendeel van de plm. 30.000 inwoners die de Lopiker waard telt, woont langs de randen. Zo woont reeds 40% in IJsselstein; andere 'steden' zijn Schoonhoven, Oudewater en Montfoort. In het middengebied lig gen een aantal streekdorpen, welke be staan uit hoofdkernen zoals Lopik, Ben schop, Polsbroek en Jaarsveld en een aan tal subkernen als Cabauw, Lopikerkapel en Polsbroekerdam. De industriële bedrijvigheid in het gebied is, met uitzondering van de steden langs de Hollandse IJssel, gering. Alleen Lopik bezit een officieel industrieterrein met voornamelijk op de bouwbranche ge richte bedrijven. In de Kronieken wordt in de 10e eeuw voor het eerst melding gemaakt van de gouw 'Lacke et Isla' oftewel Lek en IJssel, een gebied dat ongeveer de huidige Krimpener- en Lopikerwaard omvatte. Uit opgravingen is gebleken dat reeds in de Romeinse en Karolingische tijd bewo ning in de Lopikerwaard voorkwam. Be woning vond plaats op de zandige oever- wallen van de Lek en IJssel (Jaarsveld, Eiteren en Haastrecht), terwijl ook de hoogten (donken) langs de veen- stroompjes incidenteel tot bewoning zouden hebben gediend. Tot de 11e eeuw moet men zich de Lopikerwaard voor stellen als een moerassig gebied, door sneden door enkele veenriviertjes zoals de Vlist en de Lobeke (latere Lopikerwetering) Het gebied viel in die prille tijden onder het gezag van de bisschop van Utrecht. Deze gaf stukken grond in leen volgens het zgn. 'cope-systeem'. Het woord 'cope' heeft betrekking op het verlenen van het recht tot ontginning van een be paald gebied en het heffen van de pacht. In de naamgeving van de dorpen is dit woord 'cope' nog terug te vinden: Ben schop (Bennes-cope), Hoenkoop (Hons- cope) en Willescope (Wilhelmus- of Willes-cope). Bijgaand artikel is geschreven door Dick de Haan, architect, werkzaam bij de ge meente Vleuten en lid van de Provinciale commissie van de Bond Heemschut, èn Bernt Feis, historicus en correspondent van de Bond Heemschut. Red. Heemschut. 1 HET 1'JE-EEUWSE GEMAAL VAN BENSCHOP (MET MACHINIST EN WON ING) LANGS DE DAMWEG BIJ OUDEWATER. FOTO: RIJKELIJKHUIZEN De uitgangspunten voor de ontginnin gen vormden de oeverwallen van de Hol- landsche IJssel en Lek en de oevers van de Vlist, de zgn. basis-lijnen. Parallel aan deze basislijnen werden, ter afwatering en ontsluiting van nieuw te ontginnen gebieden, hoofdweteringen gegraven en kades opgeworpen, de latere poldergrcn- zen. Vervolgens werd het gebied - plm. 1200-1400 meter diep - verdeeld in kavels van 100 meter breed; dit verdelen noemde men in de Middeleeuwen 'slaan' de typering 'slagenlandschap' is hiervan afgeleid. De kades langs de hoofdwater- gangen vormden de basis voor de latere landwegen. Langs de water- en landwe gen vestigden zich, op de koppen van de eerder genoemde kavels, de pioniers. De eerste bebouwing bestond uit plaggenhut-achtige optrekjes, opge bouwd uit voorhandenzijnd materiaal als elzen-, essen, wilgen- en populierenhout, riet en biezen. Na een waarschijnlijk 'houten' ontwikkelingsfase - houtskelet- konstrukties met houten of vlechtwerk- wanden - zou het tot de 15e eeuw duren, voordat men de boerderijen - net als de kerken en kastelen vrij algemeen in steen ging optrekken. In deze periode begon men de waterhuis houding wat meer onder de knie te krij gen door de invoering van windbema- ling; de eerste wipwatermolens werden plm. 1450 in gebruik genomen. Ook de opkomst van de omringende steden was van groot belang voor het platteland: dit betekende immers een markt voor landbouwprodukten. Ook de lintbebou-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1980 | | pagina 22