I Industriële gebouwen in Tilburg SI In het Europese monumentenjaar 1975 begon in Tilburg de sloop van een voor de negentiende eeuw sterk representatief fabriekscomplex, ondanks vele pleidooi en tot behoud: de fabriek, die in 1825 in opdracht van de fabrikant Pieter van Dooren was gebouwd. Indirect leidde de sloop van 'Pieter van Dooren', samen met soortgelijke geval len uit het nabije verleden, tot het initia tief uit de Tilburgse gemeenteraad, om een gemeentelijke monumentenverorde ning en een verordening regelende de Monumentencommissie te ontwerpen. Nog in 1975 werden beide verordenin gen door de gemeenteraad vastgesteld en in het voorjaar van 1976 werd de Monu mentencommissie geïnstalleerd Sinds haar installatie is de Monumenten commissie herhaaldelijk geconfronteerd met aspecten van de industriële archeolo gie, met name op het gebied van de tex tielindustrie. In de loop der jaren bracht de commissie aan B en W ad-hoc- adviezen uit over verschillende fabrieks gebouwen in de stad. Telkens liet zich een gemis aan een grondige inventarisatie en een vergelijkend onderzoek gelden. Mede daardoor kwam ook de principiële vraagstelling aan de orde van wat te doen met de talrijke, over de gehele stad ver spreid liggende oude textielbebouwin- gcn. Deze vraagstelling ontleende bovendien haar betekenis aan het indus trieel verleden als aan de nog te verwer kelijken toekomst van Tilburg. Gegeven het feit, dat elke tijd een eigen dynamiek bezit en eigen ontwikkelingen kent, kan het niet de bedoeling zijn elk 'erfgoed' tot elke prijs ongeschonden te bewaren en via de weg van de tot 'monu mentenverklaring' aan het nageslacht over te dragen. Anderzijds moet worden erkend, dat het verleden van Tilburg zo onlosmakelijk met de wolnijverheid ver bonden is geweest, het leven en werken van velen hier generaties lang zo be paald is door en bepalend is geweest voor deze industrie, dat het behoud van een representatief en evocatief 'milieu', zo wel voor dat verleden als voor de toe komst van eminent belang moet worden geacht. Op grond van deze overwegingen kwam de Monumentencommissie tot omschrij ving van een aantal voorwaarden, waar aan een 'textielindustrieel archeologisch monument' - eventueel na restauratie - zou moeten voldoen, te weten: a. de oudste bebouwing moet dateren van vóór 1900, bij voorkeur van vóór 1880, en moet nog zichtbaar aanwezig zijn; b. bij voorkeur dienen er in een latere tijd een aantal bouwwerken aan te zijn toegevoegd; en deze moeten eigen ka rakteristieken hebben; c. bij voorkeur dient er een ketelhuis, een schoorsteen en een fabrikanten woning aanwezig te zijn; d. het complex dient gesitueerd te zijn aan of in de directe omgeving van de lintbebouwde structuur van de stad. Vervolgens besloot de Monumenten commissie in 1977 een werkcommissie in te stellen met de opdracht a. de oude industriële bebouwing te in ventariseren en b. aanbeveling op te stellen voor een ad vies aan het college van burgemeester en wethouders. Op grond van haar onderzoek kwam de werkcommissie tot de bevinding, dat uit de nog resterende textielindustriële be bouwing alsnog een verantwoorde keuze kan worden gedaan voor het aanwijzen van een bedrijfscomplex als industrieel archeologisch monument van de Til burgse wollenstoffenindustrie. De commissie beveelt hiervoor de vol gende situaties aan: - N.V.J. Brouwers Lakenfabrieken. - Wollenstoffenfabrieken H. Eras Zo nen. - Voorheen C. Momnrers Co., en an deren. Op grond van verdere overwegingen wil het de werkcommissie voorkomen dat het complex voorheen C. Mommers Co. en anderen aan de Goirkestraat van de drie genoemde situaties de sterkste voorkeur dient. Gegevens ontleend aan een samenvatting van het rapport van de werkcommissie textielin dustriële archeologie, uitgebracht door de Ge meentelijke Monumentencommissie HET FABRIEKSCOMPLEX VOORHEEN C MOMMERS EN CO. AAN DE COIRLESTRAAT TE TILBURG. DAT WORDT AANBEVOLEN VOOR BESCHERMING. FOTO; GEMEENTE TILBURG.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1980 | | pagina 21