53 met toeslag-materiaal, zoals marmer-
slijpsel in verschillende kleuren), een pro
cédé dat notabene duurder was dan het
gebruik van echt marmer, een feit dat het
vermelden waard is omdat, zoals we za
gen, Ziesenis indertijd van Koning Wil
lem I de opdracht kreeg het, vooral in het
woongedeelte, zo zuinig mogelijk aan te
doen.
Tijdens ons bezoek was die balzaal prak
tisch al helemaal uitgesloopt. De kapite
len en de reliëfs zijn voorzichtig afgeno
men en zullen bij de vordering van de
restauratie weer worden aangebracht. De
wanden, gepleisterd op riet op houten
achtergrond, worden deels gesloopt, al
leen daar waar het houtwerk door de
brand van 1948 verkoold is, en zullen
worden vervangen door steen.
Aan de kopzijde van de grote balzaal be
vinden zich twee salons (gebouwd door
De Greef). Beide salons zijn vrij gaaf be
waard gebleven; ze doorstonden ook de
brand van 1948. De plafonds van beide
salons vertonen ornamentiek van archi
tect De Greef. Dat is uit een historisch
architectonisch oogpunt een detail van
betekenis, want Nederland is niet rijk aan
bouwwerken met empire-stijl. Boven
dien treft men in ons land niet zoveel
werk van De Greef meer aan.
Onder handhaving van de architectoni
sche historie van de grote balzaal zal deze
ook bij de thans onder handen zijnde res
tauratie blijven bestaan als grote ont
vangstruimte.
Op de eerste verdieping aan de zijde van
het Noordeinde bevinden zich vier
'empire'-zalen (1.01, 1.27, 1.26 en 1.42).
Een van die zalen (1.27) is in 1853 ten tijde
van Willem III vergroot tot kleine balzaal
en wel in de stijl van die periode: neo-
barok.
Hoe men overigens vroeger met
brandveiligheid omsprong leert het vol
gende. Voor de verwarming van o.a. die
kleine balzaal werd een hetelucht-
installatie aangelegd. De ketel daarvan
stond op de binnenplaats. De warme
lucht werd via kanalen naar de kleine
balzaal geleid. Afgezien van het zeer
brandbare materiaal waaruit het grootste
deel van het paleis was opgetrokken, was
deze verwarmingsmethode nu niet be-
1E VERDIEPING