strating had. Net zoals de grachtenpan den een eigen stoep hebben, zou dit ook min of meer een eigen gebied zijn met een andere bestrating dan de normale. Tegenwoordig zouden we zoiets een woonerf noemen. Aangezien de meisjesplaats één van de vroegere werken van Jacob van Campen is, hadden de architecten graag de kruis kozijnen hier weer willen aanbrengen. Monumentenzorg heeft dit voorstel echter afgewezen omdat de meisjesplaats een achttiende-eeuwse indruk maakte en in die tijd veel van zijn fysionomie heeft gekregen. Een wat minder gelukkige vondst van Bart van Kasteel op de meisjesplaats is de markering van de hoofdingang van het museum door een zogenaamde 'zeepbel', die tevens dienst doet als luchtsluis voor de airconditioning. Als aanduiding voor de hoofdingang functioneert zij slecht. Daarom heeft het museum besloten haar nog meer te laten opvallen door aan weerszijden ervan rode banieren te han gen. Ook het bronzen oriëntatieplateau, tijdens de verbouwing door de werklie den wel aangeduid als de 'keienstamper', - wordt door de bezoeker van de meisjes plaats onvoldoende gebruikt. In het algemeen is het erg moeilijk ge weest het museum aan de Kalverstraat- zijde aan het publiek te presenteren. Om dat een vaan over de weg niet werd toe gestaan, heeft de museumstaf besloten lichtbakken te laten ophangen. Deze springen echter weinig in het oog. Levie gelooft dan ook dat voor de aanduiding van het museum nog steeds geen bevre digende oplossing is gevonden. Behalve met de restauratieplannen heeft vooral Van Kasteel zich, samen met de museumstaf en prof. W. Crouwel en zijn medewerkers, eveneens beziggehouden met de inrichting van de gebouwen en de presentatie van de collectie, hetgeen ei genlijk ook een van zijn liefhebberijen is. Een grote verdienste van hem is dat hij zich verdiept heeft in de problematiek van het exposeren en terdege bereid was de ideeën van de andere participanten te doordenken. Ware de wisselwerking tus sen de belanghebbenden niet zo uitste kend geweest, dan zou dat zeker nadelige gevolgen hebben gehad voor de uitwer king. Samen met Levie bezocht hij diver se grote musea. Als uitgangspunt voor de opstelling hebben zij tenslotte gekozen voor de stad zoals deze nu is. Aanvankelijk wilden zij aan het begin een model van de stad exposeren, maar van wege de beperkte ruimte hebben zij hier van afgezien en de stad als intarsia in de vloer gemaakt. Van Kasteel was op deze gedachte gekomen toen hij het prachtige noordelijke hemelhalfrond in de vloer van het paleis op de Dam had gezien. "Zo ben ik op de gedachte gekomen. Het ziet er een beetje uit als een kunstwerk, maar met alle geweld is geprobeerd het dat niet te laten zijn. Want we hebben in overleg met de cartograaf van de gemeente Am sterdam de schaal, zoals dat in hun jargon heet, 'gegeneraliseerd'", (d.w.z. het weglaten van niet essentiële details, waardoor de leesbaarheid van de kaart groter wordt of waardoor bepaalde es sentiële zaken meer geaccentueerd kun nen worden). Er zijn drie soorten steen voor gebruikt: öland7, wit marmer en zwarte hartsteen. Een grote strijdvraag is geweest of de kleuren, zoals ze vroeger waren, terugge bracht moesten worden. Alle ruimten waren vroeger vrij donker. De wanden in het Burgerweeshuis waren uit zuinigheid wit gepleisterd, zelfs de Regentenzaal. De Regentessenzaal had een achttiende- eeuwse donkere wandbespanning. De plafonds en de plafondbalken waren echter donker geverfd. De vloeren waren deels geschilderd, hadden deels plavuizen en deels geschrobd grenehout. Na de res tauratie zijn de plafonds wit gestuct, de DE HARNASSENVITRINE DE PERSONEELSKANTINE. DE HANDLAMP RECHTS ACHTER IS EEN ONTWERP VAN ARNEJACOBSON EEN WATMERKWAARDIGE VENSTEROPLOSSING AAN DE ZUIDZIJDE VAN DE SCHUTTERSGALERIJ FOTO'S: PETER FUHRING

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1980 | | pagina 14