Basisnormen:
a. De bebouwing zal in principe ouder dan 50 jaar zijn.
Doch ook jongere bouwwerken komen in aanmerking
vooral als de punten 5 en 6 centraal staan.
b. Het casco (muurwerk en fundering) verkeert in redelijk
goede staat; te restaureren zonder afbraak.
Een restauratiedeskundige, een architect of een bouw-
97 kundige die beschikt over ruime praktijkervaring en ken
nis van restauratie- en/of instandhoudingstechnieken zal
hieromtrent inzicht dienen te verschaffen.
Meerwaarden:
1. De oorspronkelijke vorm of aanleg is nog aanwezig -
geen vorm bepalende wijzigingen zijn aangebracht die als
verminking moeten worden gezien en die niet eenvoudig
kunnen worden gecorrigeerd.
2. De bebouwing is bepalend voor het behoud of het
zichtbaar houden van een historisch gevormde stede-
bouwkundige situatie. Duidelijk verband tussen gebouw
en historische verkaveling.
3. De bebouwing valt op door bijzonder gave verhoudin
gen en/of materiaalgebruik.
4. De bebouwing heeft bijzondere en (reeds) zeldzame vor
men, opvallende gebouwonderdelen of details.
5. De ontwerper van het bouwwerk heeft een belangrijke
rol gespeeld in de geschiedenis van de bouwkunst.
6. De bebouwing vertegenwoordigt een uitzonderlijk gaaf
voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwwijze.
7. De bebouwing is van belang i.v.m. een plaatselijk ge
schiedkundig feit een zichtbaar stuk geschiedenis van
b.v. bekende bewoners, beroepen, bijzondere activitei
ten etc. (kenmerkende bebouwing voor sociale verhou
dingen).
4. Bijzondere omstandigheden waardoor sloop van
WAARDEVOLLE BEBOUWING AANVAARDBAAR IS
Wij zijn ons ervan bewust dat zich bijzondere omstandighe
den kunnen voordoen, waardoor waardevolle bebouwing
niet gehandhaafd kan blijven.
Hieronder volgen de enig aanvaardbare argumenten die
sloop van waardevolle bebouwing en het vervormen van
historische verkavelingen, wegen etc. kunnen
rechtvaardigen:
a. De sloop is gebaseerd op een bestemmingsplan dat is
afgestemd op behoud van waardevolle bebouwing en
structuren; een historisch, technisch en architectonisch
kwaliteitsonderzoek, waarvan de rapportering openbaar
is, ligt aan het bestemmingsplan ten grondslag.
b. Er is aangetoond dat de handhaving van bepaalde bebou
wing het verdere verval van omvangrijker waardevolle
bebouwing in de hand werkt. Het slopen kan een keuze
zijn tussen algeheel verval van een buurt of enige wijzi
gingen in de bebouwing waardoor het overige kan blij
ven functioneren en voortbestaan.
c. Na jarenlang intensief zoeken is geen passende bestem
ming voor een gebouw te vinden en deze ligt ook niet in
het verschiet.
Behouden is laten functioneren.
Een dergelijke argumentatie geldt uiteraard niet voor
belangrijke cultuurhistorische gebouwen en voor gebou
wen die stedebouwkundig van zeer groot belang zijn.
In dit geval is consolideren voorwaarde in afwachting
van een bestemming die zich door vindingrijkheid op
langere termijn zéker zal aandienen.
d. Er kunnen zich zeer bijzondere omstandigheden in een
uitzonderingsgeval voordoen, waardoor het financiële
verschil tussen restauratie en vervanging door
nieuwbouw van gelijke omvang onevenredig groot is,
zonder compensatievorrhen door subsidiëring, terwijl
redelijkerwijs die hoge kosten niet door eigenaar of ge
bruiker kunnen worden gedragen.
5. FACTOREN DIE KUNNEN LEIDEN TOT VERVAL
Voor het goed functioneren van een bebouwd gebied is het
noodzakelijk dat een evenwichtig spanningsveld tussen be
staande en gewenste functies wordt bewaard of nagestreefd.
Verwording, verpaupering en verwaarlozing worden veelal
veroorzaakt door onevenwichtige overheersing van een be
paald gebruik.
Het wonen, een basisvoorwaarde voor bijna elk bebouwd
gebied, wordt daardoor onaantrekkelijk.
Overigefactoren:
a. Verdichting van bebouwing door uitbreiding van win
kels of andere bedrijven, maar ook door woonhuizen op
achterterreinen.
b. Onzekerheid over gebruik en bestemming.
c. Opzettelijke, langdurige leegstand door speculatie.
d. Hinder door industrie en bedrijven.
e. Het ontbreken van aan leeftijdscategorieën aangepaste
ontspanningsruimte voor de jeugd.
Het niet (meer) aanwezig zijn van een redelijk
voorzieningenniveau.
g. Onevenwichtigheid in de bevolkingsopbouw.
h. Het niet bereikbaar zijn tot op redelijke loopafstand voor
openbaar vervoer en/of auto.
6. Hoe verval kan worden tegengegaan
Voor het handhaven en realiseren van de juiste functies in
een bedreigd gebied is voortdurende begeleiding en sturing
van de overheid vereist.
T.a.v. een verworden gebied kan het gemeentebestuur als
eerste aanzet, vooruitlopend op formeel vast te stellen plan
nen, een aantal maatregelen nemen waaruit blijkt dat er
positieve bedoelingen zijn t.o.v. het betrokken gebied.
Dit kan zijn: de aanleg van bescheiden speel voorzieningen en
eventueel het beplanten van verwaarloosde terreinen. Een
spontane medewerking aan herstel van nog bewoonde pan
den door bewoners en gebruikers wordt hierdoor
bevorderd.
Om de door verval ontstane problemen voor langere ter
mijn op te lossen, zijn de volgende bestuurlijke maatregelen
onontbeerlijk:
a. De samenstelling van een doelstellingennota, een structuur
plan en een verkeersplan, uitgaande van behoud. Hiermede
kan op korte termijn duidelijk worden gemaakt wat de
bedoelingen zijn, waardoor het vertrouwen in de toe
komst van het betrokken gebied kan worden hersteld.
b. Uit een besluit tot voorbereiding van een bestemmings
plan voor een zeker gebied kan blijken dat bij de overheid
het voornemen bestaat tot het nemen van stedebouw-
kundige maatregelen.
c. Vervolgens dient een gedetailleerd bestemmingsplan te
worden vastgesteld in overleg met de bewoners en ge
bruikers op analoge wijze als voorgeschreven bij een
beschermd stads- of dorpsgezicht.
Een inventarisatie van waardevolle bebouwing en objec
ten is daarbij voorwaarde.