plaats langzamerhand zijn agrarisch karak
ter. In 1795 was 52% van de bevolking in de
nijverheid werkzaam, in 1899 was dit ge
stegen tot 76%.
In 1802 werd Hengelo een zelfstandige ge
meente. In deze gemeente nam halverwege
de 19e eeuw de industriële bedrijvigheid
nog toe. C. T. Stork richtte er een grote
weverij op, omdat hij zijn bedrijf in Olden-
zaal niet kon uitbreiden. De komst van de
spoorwegen was voor Hengelo van grote
betekenis. Het kwam op een knooppunt van
spoorlijnen te liggen. Daardoor was er een
gunstig klimaat voor industriële vestiging
ontstaan. Dat bleek uit het stichten van de
Nederlandse Katoenspinnerij in 1865 en van
de machinefabriek van Stork in 1868.
Met de industrie groeide Hengelo, helaas uit
stedebouwkundig oogpunt niet altijd even
mooi, zoals bij zoveel industriesteden het
geval was. Wel werd in 1911 door toedoen
van C. F. Stork het tuindorp aangelegd, een
wijk van goede arbeiders- en beambtenwo-
ningen, die zeer zeker kan gelden als een
aardig voorbeeld van stedebouw rond de
eeuwwisseling.
Een gebeurtenis, die tenslotte grote invloed
op de stedebouwkundige ontwikkeling van
Hengelo heeft gehad, was het bombarde
ment van 6 en 7 oktober 1944, waarbij in de
binnenstad grote verwoestingen werden
aangericht. De bombardementen waren on
der meer op het station gericht, als we van
gericht mogen spreken. Op de open plek
ken, ontstaan na de sloop van de ruïnes,
4
verrezen nieuwe gebouwen, die vaak niet
pasten bij de oude bebouwing. Door dit ge
brek aan eenheid had men vaak de neiging
om oude panden, die „niet meer in het he
dendaagse stadsbeeld pasten", te slopen.
Zo is er zelfs na de tweede wereldoorlog nog
veel verdwenen, dat de moeite van het be
houden waard was geweest.
Langzamerhand is nu in Hengelo.het besef
doorgedrongen dat er niet te veel meer ge
sloopt mag worden.
Wat bezit Hengelo nu nog dat in elk geval
behouden moet worden? Daarvoor moeten
we eerst kijken naar het karakter van de
plaats.
Karakter
De binnenstad heeft hier en daar nog een
dorps karakter, zoals we aan de versprin
gende rooilijn kunnen zien. Aan enkele kan
ten wordt deze binnenstad begrensd door
industrieën als Stork en de Heemaf, de laat
ste op het terrein van het voormalige Huis
Hengelo.
Daaromheen vinden we de wijken uit de
tweede helft van de 19e en uit de 20e eeuw.
Het geheel wordt doorsneden door verschil
lende beekjes, die op sommige punten Hen
gelo een landelijk aanzien geven en die op
andere punten ondergronds gemaakt zijn.
Aan de zuidrand van de stad verrijzen ver
schillende boortorens van de zoutindustrie;
boortorens, die niet meer als zodanig ge
bruikt worden, maar geenszins het land
schap ontsieren en derhalve als museum-
Ten Cate-pand aan de Willemstraat; ge
sloopt.
De foto dateert uit ca. 1920?
stukken van industriële vormgeving ge
handhaafd worden op hun oorspronkelijke
plaats.
Het gaat ons echter in dit bestek om de
binnenstad. Met name het oudste stukje
binnenstad, ongeveer begrensd door de
Marskant, Willemstraat, Langestraat en
Deldenerstraat. Het interessante van dit ge
bied zit hem behalve in een aantal oude
panden ook in het paden- en stratenpatroon,
dat evenals de verkaveling nauwelijks ge
wijzigd is sinds 1821zoals we kunnen zien
als we de kadastrale kaart van 1821 verge
lijken met de hedendaagse.
In dit gebied liggen en lagen de panden, die
als oudste van Hengelo gelden.
Oude panden
Met opzet gebruiken we hier het woord „la
gen", want één van de twee alleroudste, het
zogenaamde Ten Catepand aan de Willem
straat, is niet meer, ondanks de aktie die
gevoerd is om het te behouden. Het was
gebouwd in de eerste helft van de 17e eeuw
en werd omstreeks 1750 door Wolter ten
Cate in gebruik genomen voor zijn nieuwe
damastweverij. Een zeer belangrijk histo
risch bouwwerk dus, want in die tijd begon
de textielindustrie in Hengelo op te komen.
Het gebouw had de vorm van een Twentse