Conflict
met minister
De adviescommissie voor monumentenzorg
van de Monumentenraad. heeft in haar ge
heel aan H.M. de Koningin haar ontslag
gevraagd. Oorzaak: een ernstig conflict met
de inmiddels demissionaire minister van
CRM, mr. van Doom. Inzet: het op de
(voorlopige) lijst plaatsen van een aantal
historische panden aan het Bassin in Maas
tricht.
De commissie had de minister geadviseerd
bedoelde panden op de voorlopige lijst te
plaatsen. De minister heeft dit advies niet
willen volgen met als resultaat, dat de on
derhavige panden thans worden gesloopt.
Het bericht van dit in de monumentenwe
reld opzienbarende ontslag ontvingen we op
het ogenblik, dat ons april-nummer al ge
reed lag om gedrukt te worden. Wat verlaat
menen we aan deze kwestie toch aandacht te
moeten besteden. Het betreft hier een ern
stige zaak, die overigens al van medio 1976
hangende is. De kwestie is daarom van be
tekenis, omdat de voorzitter van de com
missie, tevens voorzitter van de Monumen
tenraad, mr. S.P. baron Bentinck de minis
ter ervan beschuldigt in strijd met de wet te
hebben gehandeld. Hij besloot daarom voor
zijn voorzitterschap te bedanken. Hij deed
hiervan mededeling aan z'n mede-
commissie-leden, die daarop ieder voor
zich en op eigen initiatief besloten het voor
beeld van mr. Bentinck te volgen. Zij vroe
gen ontslag:
ir. P. Kluyver, ir. R. M. Th. Adriaansens,
drs. R. C. Hekker, prof. ir. A. van Kranen
donk, prof. Th. H. Lunsingh Scheurleer,
prof, dr. C. J. A. C. Peeters, mr. H. E.
slot hoofdartikel
In het voorgaande vindt men een aantal za
ken, die het nieuwe kabinet bij de opstelling
van zijn beleid op het stuk van de monumen
tenzorg zeker niet mag verontachtzamen.
Op dit punt draagt de nota overigens nog
meermateriaal aan. We zijn ons bewust, dat
we in deze beschouwing een zeer groot aan
tal problemen, die in de nota aan de orde
worden gesteld, onbesproken hebben gela
ten. Er zal echter nog wel eens een gelegen
heid komen om er opnieuw aandacht aan te
besteden.
Met één heel belangrijke aanbeveling in de
nota willen we nu evenwel besluiten: „Be
snoeiing in de gelden, bestemd voor
restauratié-subsidies moet, wil men daad
werkelijk een gericht monumenten- en
stadsvernieuwingsbeleid voeren, als on
aanvaardbaar worden beschouwd
v.d.W.
80
Phaff, ir. L. C. Röling, prof. ir. J. J. Ter
wen, A. Evers en mr. J. Oranje.
De commissie had in het Maastrichtse geval
de gebruikelijke procedure, voorgeschreven
in art. 8 van de Monumentenwet, gevolgd.
Dit artikel luidt:
1De Monumentenraad ontwerpt voor elke
gemeente, waarin zich onroerende monu
menten bevinden, welke naar zijn oordeel
voor bescherming in aanmerking komen,
een lijst van deze monumenten. Hij ver
meldt bij elk monument de redenen, welke
de plaatsing op de lijst wettigen alsmede de
kadastrale tenaamstelling en de kadastrale
aanduiding van het betrokken onroerend
goed.
2. Onze minister geeft ten aanzien van ie
der monument aan degenen, die als eigena
ren en zakelijk gerechtigden in de kadastrale
legger bekend staan, schriftelijk kennis van
de voorgenomen plaatsing op de lijst. Met
ingang van de datum van de aangetekende
verzending van de kennisgeving aan de ei
genaren en zakelijk gerechtigden zijn de ar
tikelen 14 tot en met 19 ten aanzien van een
voor bescherming in aanmerking komend
monument van overeenkomstige toepas
sing. Deze toepassing eindigt zodra vast
staat, dat bedoeld monument niet wordt in
geschreven in het register van de be
schermde monumenten, doch in ieder geval
na verloop van twee jaar na de verzending
van de kennisgeving.
3Onze minister zendt het ontwerp aan ge
deputeerde staten en aan de gemeenteraad,
die binnen de bij de toezending hiervoor
gestelde termijn, welke ténminste twee
maanden bedraagt, onze minister in over
weging kunnen geven monumenten aan de
lijst toe te voegen of daarvan af te voeren.
Indien gedeputeerde staten of de gemeente
raad dit verzoeken, verlengt onze minister
de gestelde termijn tot ten hoogste het dub
bele van de oorspronkelijke duur.
In strijd met de wet
Zoals opgemerkt, de adviescommissie (de
Monumentenraad) had de wettelijk voorge
schreven procedure gevolgd. De minister
liet echter na te handelen volgens art. 8, 2e
lid. De voorgeschreven kennisgeving ging
niet uit. Gebruikelijk is, dat de commissie
van zo'n kennisgeving op de hoogte wordt
gebracht. Toen bericht uitbleef, infor
meerde de commissie schriftelijk waar de
kennisgeving bleef. De minister antwoord
de, dat hij niet van plan was een dergelijke
kennisgeving te laten uitgaan. Hij wilde de
Maastrichtse panden om „politiek-
bestuurlijke redenen" niet op de voorlopige
lijst plaatsen. De minister zei ook, dat hij de
wet zo interpreteert, dat hij een dergelijke
kennisgeving niet behoeft te laten uitgaan.
In elk geval was de minister van oordeel, dat
hij daartoe niet gedwongen kon worden.
Mr. Bentinck zei ons, dat de minister zich
met dit standpunt een bevoegdheid heeft
aangematigd, die hem wettelijk niet toe
komt. Teneinde tot een oplossing van het
conflict te komen, vroeg de Monumenten
raad in januari jl. aan de minister de Raad
van State in deze om advies te vragen. Een
antwoord op deze suggestie bleef uitNa ca.
drie maanden was toen voor mr. Bentinck
de maat vol. Hij besloot z'n ontslag aan
H.M. de Koningin te vragen.
Mr. Bentinck zei ons, dat als de minister het
met de bestaande wettelijke voorschriften
niet eens is, hij dan maar een voorstel tot
wijziging van de wet bij het parlement aan
hangig moet maken. De kwestie is door de
commissie formeel-principieel gesteld. De
weg, die de minister in deze heeft ingesla
gen, noemde mr. Bentinck „heilloos".
Naar de „politiek-bestuurlijke redenen"
om niet de gebruikelijke procedure te vol
gen, moeten we intussen maar raden. Moge
lijk ligt er de volgende ontwikkeling aan ten
grondslag. Op de plaats van de voor be
scherming in aanmerking gebrachte pan
den, die nu worden gesloopt, wil de ge
meente Maastricht woningen en kantoren
bouwen als onderdeel van het stadsver
nieuwingsproject Boschstraat-Oost
Is mr. Van Doom misschien door staatsse
cretaris Schaefer in dit geval beïnvloed? Het
lijkt ons niet geheel ondenkbaar. In elk ge
val zouden dan de .politiek-bestuurlijke re
denen" duidelijk zijn.'De minister van
CRM heeft altijd het advies van de commis
sie gevolgd. Waarom mr. Van Doom van
deze regel nu wenste af te wijken, is onver
klaarbaar. Wil deze (demissionaire) minis
ter een ander beleid gaan voeren? Mr. Ben
tinck is hiervoor bevreesd. Maar: mr. Van
Doom heeft geruime tijd geleden verklaard
in een volgend kabinet geen zitting te willen
nemen. Het is dus geenszins zeker, dat zijn
opvolger het slechte voorbeeld van mr. Van
Doom zal volgen. Laten we dat in elk geval
hopen. Het zal in elk geval wel zaak zijn
deze kwestie nauwlettend in haarontwikke-
ling te volgen.
Tweede Kamer-vragen
Onmiddellijk nadat het conflict tussen de
Monumentenraad en minister Van Doom in
de publiciteit was gekomen, hebben twee
leden van de Tweede Kamer, mevr.
Veder-Smit (vvd) en de heer Van Ooijen
(pvda) zich met schriftelijke vragen tot de
minister gewendwaarin zij om opheldering
vragen.
Bij het ter perse gaan van dit nummer ver
nemen we, dat minister van Doorn zich in
middels tot de Raad van State heeft gewend
met het verzoek zich uit te spreken over het
geschil met mr. Bentinck cs.
v.d.W.