Torens van Nederland 1972 rampjaar voor onze architectuur uit 1820-1940 Nederland is een torenland bij uitne mendheid. Misschien heeft dit iets te maken met de vlakheid van onze bodem, de wijdte van de einder, het ontbreken van natuurlijke hoogten die in een bergachtig land als rich tingaanwijzers of afstandbepalers fungeren. Er moeten zeker ook an dere redenen geweest zijn. om zó veel torens te bouwen, namelijk de noodzaak van herkenningstekenen, de drang naar een in het oog sprin gende bevestiging van een gemeen schap; of de behoefte aan een sta tussymbool. Zo begint J. H. Besselaar zijn, in de Fibula Heemschutreeks verschenen, boekje over Torens in Nederland. Het werd in dit blad al kort besproken in nr 6, 49e jaargang, maar er is, dach ten we, alle reden om er nog wat uitvoeriger op in te gaan. Als weinig anderen kent Besselaar de stedelijke en landschappelijke schoonheid van ons land. Vele jaren heeft hij die kennis al in tal van publikaties uitge dragen, vervuld als hij is van het boeiende onderwerp. Besselaar is een echte zwerver met zijn ogen wijd open en die zijn indrukken in woord en beeld op bijna onnavolgbare wijze weet vast te leggen. Zijn zin voor historie komt hem daarbij bovendien goed van pas. Daarbij gaat hij niet over ijs van één nacht. Hij verdiept zich in het object, dat zijn belangstel ling trekt en is in staat zijn kennis op velén over te dragen. Hij doet dat in de stijl van een gezellige verteller, een tikje in het barokke zonder in hoogdravende bewoordingen te ver vallen. Zo ook in zijn Torens van Nederland, welk boekje eigenlijk een ieder op zak zou moeten hebben, wanneer men op toeristische verken ning door ons land dwaalt. De meeste torens, vooral de oudere, hebben een zeer wisselvallige ge schiedenis. Dat komt omdat wat eeuwig schijnt, en ook voor de eeuwigheid gebouwd is, toch niet ontkomt aan verval. Storm en brand hebben altijd veel schade aangericht. Kwam het daarna tot wederopbouw of in het geval van restauratie door ouderdom tot restauratie, dan is men niet altijd met de grootste zorgvuldigheid te werk gegaan. De oorspronkelijke stijl is menigmaal ge weld aangedaan. Helaas, Besselaar constateert het menigmaal kritisch, is de eerbied voor de oorspronkelijke architectuur, gering. De toren van de Grote of St. Jacobskerk in Den Haag is daar van tientallen jaren een voorbeeld geweest. Meestal, wanneer men het over to rens heeft, denkt men aan kerken, maar terecht wijst Besselaar ook op de betekenis van readhuis- en stad huistorens, die vaak mede het sil houet van dorp en stad bepalen, evenals trouwens watertorens. Bes selaar wijst er overigens op, dat het karakteristieke torensilhouet vooral na de Tweedo Wereldoorlog in sterke mate bedorven is door „torenhoge" flatgebouwen, die het oorspronkelijk open gezicht op stad en dorp be lemmeren of zelfs geheel verloren doen gaan. Ook de televisietorens dragen in de meeste gevallen niet bij tot verhoging van het landschap pelijk schoon. Er valt echter gelukkig nog veel op torengebied te genieten en Besselaar is daarbij met zijn boekje een gezellige leidsman. v. d. W. 1972 is voor het behoud van archi tectuur in ons land uit de periode 1820-1940 beslist geen goed jaar ge weest. Behalve dat het sanerings- en projectontwikkelingsmonster heeft huisgehouden in talloze woonwijken, die met betrekkelijk geringe verbete ringen als zeer waardevol in het toe komstig woonmilieu inpasbaar waren geweest, zijn ook vele hoogtepunten uit ons architectuurbezit genadeloos uit de samenleving verwijderd, aldus evenzovele lege plekken achterlatend die met identiteitsloze voorbeelden van moderne ontwerptechniek zullen worden opgevuld. Is onze toekomst werkelijk gediend met een bejaarden tehuis juist op de plaats van de^Ko- ninginnekerk in Rotterdam, of met een metrostation in de vorm van een luchtkasteel in plaats van het Noord- Zuid Hollands koffiehuis in Amster dam, of met een bankgebouw aan het begin van de Sarphatistraat in de hoofdstad etc.? Als de alternatieven, die de moderne architecten en pro jectontwikkelaars ons bieden, niet weer op de mens zelf worden afge stemd in plaats van op zijn vermeen de behoeften anno 1973, moet ieder oud gebouw waarvoor afbraak dreigt, als het ware op een goudschaaltje worden gewogen. Laat de hierbij op genomen ramplijst van 1972 een waar schuwing zijn voor de komende jaren. Men denke zich maar eens in hoe de nieuwbouw op de nu kaalgeslagen plaatsen zal zijn en vergelijke die dan eens met de situatie van vóór de af braak. In Rotterdam is thans werk zaam de Werkgroep inventarisatie Rotterdamse monumenten, ingesteld

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1973 | | pagina 26