Leve(n)de binnenstad Vele veranderingen in vorm en struc tuur, respons van de bevolking on misbaar Van de inleidingen, die in het afgelopen najaar op het Middelburgse congres zijn gehouden, publiceren we thans het tweede gedeelte (men zie nr. 6 jrg. 1972). Prof. ir. J. F. Berghoef, oud-hoogleraar aan de T.H. te Delft, nam de vorm en structuur van de binnenstad in ogenschouw. Een levende binnenstad is aan voortdurende verandering on derhevig, aldus zijn uitgangspunt, waar na hij de formele elementen, die ener zijds het karakter, anderzijds de aan trekkingskracht opsomde: 1. Duidelijke begrenzing van de bin nenstad, met markante overgangen tussen binnen en buiten de veste. 2. Algemeen: het ruimtelijk patroon, dat in zijn beslotenheid stedelijke interieurs oplevert - voorwaarde voor een we zenlijk levensmilieu -, in afwisseling van vorm, aard, rangschikking en ge bruik. 3. Specifiek: het stedebouwkundig raamwerk, de structuur van een stad, afkomstig uit haar historische ontwik keling - gegroeid, gesticht of beide -, de geografische gegevenheden, krijgskundige overwegingen, econo mische mogelijkheden, en impondera- biliën als tijdgeest, cultuur, stijl e.d. 4. De bebouwing - openbaar en parti culier - is individualistisch, zeer geva rieerd in grootte en gestalte en sociaal gemengd; onze straatwanden zijn een voorbeeld van tolerant personalisme. Onze openbare gebouwen werden zel den vrijliggend gesitueerd, staan dik wijls in de rooilijn of worden door aan- en ombouwing verhuld. 5. De kleine elementen: a. levendige, geknikte rooilijnen; vernauwingen en verwijdingen van de straten; b. marges tussen bebouwing en straat: stoepen e.d.; c. doorgangen, overgangen: poor ten, stegen, hoven e.d.; d. stedelijk groen; e. stedelijk water en wallekan ten; f. de benedenzone - tot maximaal vijf meter boven de straat, waarin alle voor het stadsleven attractieve ele menten, incl. verlichting, voorkomen. 6. Het plaveisel: vanouds onderschei dend verschillende verkeersstromen, rust- en verblijfplaatsen, opslag plaatsen; de betekenis van de marges voor de leefbaarheid; het materiaal. 7. Materiaalkeuze en -verwerking bij restauratie en nieuwbouw in de bin nenstad: het ligt voor de hand hierbij het lokale gebruik te volgen; nieuwe materialen en moderne verwer kingsmethoden hebben tot nu toe in onze binnensteden weinig bevredigen de resultaten opgeleverd: traditionele materialen en ambachtelijke werkwij zen blijven hier aangewezen, aldus prof. ir. J. F. Berghoef, die aan deze opsomming van formele elementen nog de volgende opmerking verbond: Daar de technologische ontwikkelin gen binnen onze maatschappij leiden tot minder (en vaak vreugdelozer) ar beid, rijst de vraag of stimulering van de bouwambachten, enerzijds ter wille van revalidatie, behoud en onderhoud van binnensteden en verdere „monu menten", anderzijds ten bate van le vensvervulling voor een goed deel van de bouwvakarbeiders niet verstandig zou zijn. Beleidsaspecten Ir. C. de Cler, directeur afd. stedebouw en sanering bij de Centrale directie van de volkshuisvesting en de bouwnijver heid van het ministerie van Volkshuis vesting en Ruimtelijke Ordening besprak een aantal beleidsaspecten van het wonen in de levende bin nenstad. Op de (levende) binnenstad is het be leid - het complex van overwegingen, beslissingen en op uitvoering gerichte handelingen - van drieërlei overheden van invloed: dat van de gemeente, pro vincie en Rijk. Wiens invloed behoort daarbij, het zwaarst te-wegen, zo vroeg ir. De Cler zich af. Zijn antwoord: dat hangt ervan af of men de centrale, de regionale of de lokale overheid als de belangrijkste ziet. In feite heeft thans elk van de drie een eigen taak en verantwoordelijkheden De binnenstad kan echter slechts blijven leven indien er naast die drievoudige initiatieven en activiteiten een duidelijke respons is van de burgerij. De elementen van het beleid zijn de kennis, de ervaring waarop het rust, de doeleinden waarop het zich richt en de middelen waarvan het zich bedient. De kennis omtrent de levende stad is nog zeer onvolkomen: wat doet de stad eigenlijk leven? Hoe moeten econo misch sterke en economisch zwakke functies zich verhouden om de stad blijvend te doen leven? Zowel behoud als vernieuwing zijn van betekenis, maar wat zijn beider mogelijkheden en grenzen? Tegen de achtergrond van de (nog) beperkte kennis kunnen de doeleinden van het beleid niet enkelvoudig zijn. Verruiming van het inzicht is een eerste doel. Er zijn echter reeds aanstonds ingrepen in het stedelijk organisme het wegnemen van wan toestanden, het corrigeren van onge wenste ontwikkelingen - nodig. Daarbij dient een zo groot mogelijk aantal toe komstige ontwikkelingen open te blij ven. Zeker moet er ruimte zijn voor het experiment. Om die toekomstige ontwikkelingen goed te kunnen opvangen en leiden moeten de middelen waarvan de over heid zich bedient geschakeerd zijn en als het ware een „gereedschapskist" vormen waarvan men zich naar bevind van zaken bedienen kan. Die middelen zijn van juridische, financiële en orga nisatorische aard. De zorg voor het wonen in de bin nenstad en die voor het behoud van oud stadsschoon hangen nauw samen. Daarom zijn wat de juridische middelen betreft, vooral de Wet op de Ruimtelij ke Ordening en de Monumentenwet van belang. Ook de Woningwet - en in het bijzonder de financiële paragrafen - heeft grote invloed. Dit juridische arsenaal lijkt voor het beschermen en het bevorderen van het wonen in de binnenstad in grote trekken te voldoen. Het wonen in de levende binnenstad is voorts een kwestie van geld en - voor zover dit bij de particuliere belangheb benden en belangstellenden ontbreekt - een kwestie van overheidssubsidies. De wijze van subsidiëring dient de keuze tussen vernieuwing of behoud niet te beïnvloeden. In hoeverre is dat thans het geval? Tenslotte kent het overheidsbeleid, wat het wonen in de binnenstad betreft, bepaalde organisa-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1973 | | pagina 20