Erger dan een misdrijf...
In de komende jaren zal een zeer
belangrijk deel van het Nederlandse
monumentenbezit ten onder gaan. Is
dat erg?
Veel Nederlanders zal dit verlies koud
laten: er zijn in ons vaderland, kam
pioen der inflatie, belangrijker zaken te
doen, dan versleten gebouwen over
eind houden! Nietwaar?
Ik zou onze lezers nog eens uiteen
willen zetten, welk gevaar er voor de
naaste toekomst dreigt.
Er is voor restauraties van monumen
ten de laatste jaren telkens ongeveer
40 miljoen gulden beschikbaar ge
weest. (We ronden de bedragen maar
af, dat telt wat gemakkelijker). Ook in
1973 zal dat zo zijn. Er zou thans jaar
lijks nodig zijn 200 miljoen gulden. Het
verschil tussen de vraag van de prak
tijk en het antwoord van de politiek
bedraagt dus 160 miljoen. Of anders: er
wordt beschikbaar gesteld één-vijfde
van het benodigde.
Ik stel dat deze politiek is: onrechtvaar
dig, immoreel en economisch niet ver
antwoord.
Bij een stelling hoort een bewijs. De
bewijsvoering steunt op gegevens.
Laat ons die gegevens opsommen.
Wanneer het Rijk aan een restauratie
subsidieert, volgen Gemeente en Pro
vincie als regel dit voorbeeld. Daar
naast betaalt de principaal, de eigenaar
van het monument, zijn eigen aandeel.
Behalve de subsidiabele lasten zijn er
ook niet-subsidiabele bouwkosten: al
les wat niet eigen is aan het monument
(installaties, moderne invoegingen) be
taalt de eigenaar helemaal zelf. Wan
neer het Rijk nu voor 200 miljoen gul
den subsidieert, wil dat zeggen, dat er
in totaal voor ongeveer 920 miljoen
gulden in restauraties geïnvesteerd
wordt. Geeft het Rijk maar 40 miljoen
gulden, dan komt er in totaal ongeveer
184 miljoen gulden beschikbaar. Het
verschil bedraagt 736 miljoen gulden.
Die 736 miljoen gulden komen niet ten
goede aan dat deel van de bouwwe
reld dat zich in restauraties gespe
cialiseerd heeft. Wie zijn dat?
De architecten die restaureren hebben
hun kennis in de praktijk moeten vero
veren. Die kennis bestrijkt een breed
veld: de vormentaal van de bouwkunst
gedurende de ontwikkeling van ten
minste tien eeuwen. Die kennis be
strijkt ook een diep terrein: de evolutie
van de constructiemethoden in tien
eeuwen, en van de - zeer gecompli
ceerde - problemen der bouwfysica
die bij ingrepen in oude constructies
aan de orde komen. Dit alles moet hij
verwerven naast de normale bouwkun
dige kennis.
Van de architect en zijn personeel
vergt dit een volledige inzet. Daarom is
een praktijk, die nieuwbouw naast
restauratie omvat, niet vol te houden;
dit blijkt telkens opnieuw. Daarom
wordt de restaurerende architect door
bezuinigingen op het terrein der monu
mentenzorg zwaar getroffen. Hij is te
gen zo'n slag vrijwel weerloos: hij en
zijn collega's zijn samen te klein in
getal om enige pressie uit te oefenen.
Dit geldt evenzeer voor zijn personeel.
De intenties van architecten worden
uitgevoerd door aannemers. Ook de
restaurerende aannemers hebben zich
in bredere en diepere richting ontwik
keld. Die ontwikkeling omvat zowel de
bijzondere administratie van restaura
ties, alsook kennis van de eigenaardige
problemen van begroting en planning,
alsmede de ambachtelijke uitvoering
van oude afwerkingstechnieken en
-methoden, kennis van de bouw
fysische vraagstukken die aan de orde
komen... e tutti quanti! Zij hebben in
hun bedrijf veel, extra veel aandacht
moeten schenken aan de vorming van
hun personeel.
Achter de aannemers verdringen zich
de toeleveringsbedrijven en onderaan
nemers. Daartoe behoren: de
slopers die oude materialen niet in
de puinbak gooien maar uitsorteren en
bewaren, de houtkopers die hout van
ongewone vorm (krommers) en zwaar-
ten in voorraad houden, de leidekkers,
de rietdekkers, de beeldsnijders die
voor het oude werk niet meer in de
handel voorkomende beitels lieten
smeden, de steenhouwers die kostba
re „zandsteencabines" lieten bouwen
en ongebruikelijke steensoorten voor
radig hebben, de stukadoors die de
oude stuctechnieken beheersen en
daarvoor materiaal aanschaffen (kluit-
kalk die in de rot ligt, gietmallen voor
ornamenten), leveranciers van glas(-in-
lood), vuurwerkers(smeden), die zich
geen klantenkring voor constructie
werk verwierven maar van het oude
ambacht leven, de ijzerhandel, die zich
op oude modellen specialiseerde (wat
zeggen wil: grote, zeer gevarieerde,
dus kostbare voorraden), en zoveel
anderen meer. Dit zijn de gegevens.
Nu het bewijs.
Er zijn in Nederland ongeveer 50.000
eigenaars van beschermde monumen
ten. De monumentenwet beperkt hun
vrije beschikking over deze eigendom.
De overheid die die wet uitvaardigde,
kwam de eigenaars tegemoet bij de
instandhouding van hun bezit. Daartoe
achtte die overheid zich zelf (en wij
haar ook!) verplicht. Wie erkent moreel
iets verplicht te zijn maar daar niet naar
handelt, is immoreel.
Namens „de Minister" zijn jaren achter
een brieven verzonden, waarvan de
inhoud, in het kort, hierop neer kwam:
„Ik heb op het moment geen gelden
voor subidie beschikbaar. Ik verwacht
in negentienzoveel wél te kunnen
subsidiëren mits de wetgever de nodi
ge middelen te mijner beschikking
stelt". Er zijn burgers, die in goed ver
trouwen op de redelijkheid der over
heid zich in schulden staken, en maar
vast gingen restaureren. Tot nog toe
vertrouwden zij terecht.
Nü worden er, namens „de Minister",
brieven verzonden, waarin die toezeg
gingen weer worden ingetrokken.
Daaruit blijkt, dat er in een aantal ko
mende jaren wordt gerekend op een
wetgever, die onvoldoende middelen
ter beschikking zal stellen.
Juridisch is er - misschien! - niets aan
de hand. Maar het wekken van ver
wachtingen en het daarna vernietigen
daarvan, is (wanneer dit gebeurt door
een staat die zich rechtsstaat noemt)
een onrecht.
In die tak van het bouwvak, die zich
met restaureren bezig houdt, dreigt,
neen heerst al werkloosheid. De sta
tistiek registreert die niet: alleen de
cijfers van het bouwvak als geheel
worden waargenomen. Daarom blijkt
het niet naar buiten, wanneer het in