volle gang. Op de restauraties van particuliere ge bouwen wordt subsidie verleend, een gemeentelijk reglement voor bouwhoogten is vastgesteld en de commissie voor stedeschoon zet haar werk onver moeibaar voort. In 1968 en 1969 werd de procedure voor klassering (plaatsing op de monumentenlijst) op gang gebracht voor 23 openbare gebouwencom plexen waaronder 6 rijen Godshuizen (de voor Brug ge zo typische hofjeswoningen) waardoor het aantal individuele panden waarom het hier handelt 89 stuks bedraagt. Op 20 september 1968 is de procedure ingezet voor het klasseren van 9 particuliere huizen en op 16 december 1969 voor nog eens 35 huizen. Dit is een duidelijk begin. De schrijver wil als streef cijfer: minstens 400 geklasseerde private gebouwen in Brugge. Bij dit streefcijfer moeten wij even stilstaan. De eer ste opwelling is-, slechts 400! en dat terwijl onge veer 2500 panden beschermd moeten worden. Wij moeten hier echter duidelijk het verschil in benade ring van het monument-zijn onderscheiden en tevens de financiële consequenties daarvan. Vermoedelijk zal de toekomst uitwijzen dat een geklasseerd mo nument in België een hechtere bescherming heeft dan in ons land beschermde panden. De financiële consequenties in België zijn veel groter dan in ons land. De geklasseerde monumenten worden voor bijna 100% gesubsidieerd bij restauratie, terwijl in ons land de eigenaar altijd een zeer belangrijk aan deel zelf betaalt. In het algemeen zal hierdoor de toewijzing tot verbouwing in ons land soepeler ver lopen waardoor er een normaal regeneratieproces van oude woonhuizen op gang kan worden gebracht met de Rijksdienst voor de monumentenzorg als ad viserend beschermend en bijsturend orgaan. Het normale evolutieproces waaraan een woonhuis nu eenmaal altijd onderworpen is kan zich dan doorzet ten. Duidelijkheid in de ontwikkeling van dit proces kan pas na jaren geconstateerd worden. Een ding moet duidelijk voor ogen worden gesteld: laat klas sering niet uitmonden in starheid. Het monument moet altijd een rol blijven spelen in het maatschap pelijk leven. Indien het streefgetal 400 is, dan zullen anderen, vooral plaatselijke bepalingen de bescherming van de overige 2100 panden over moeten nemen. Onder het hoofdstuk: Wat er gedaan moet worden" somt de schrijver enige elementen op die een garantie zouden kunnen zijn voor bescherming van de overi ge waardevolle oude woonhuizen en van de binnen stadsbeschouwing in het algemeen. 7Meer bindende kracht geven aan de adviezen van de commissie voor stedeschoon. Het gemeentebe stuur kan afwijken van het advies en dat gebeurt dan ook. Verweer hierop van de zijde van het ge meentebestuur is dat 90% van alle adviezen opge volgd wordt, ledereen zal het duidelijk zijn dat de overige 10% juist door de commissie van stede schoon als belangrijke zaken worden aangeduid. De schrijver stelt voor dat de overheid ten minste de motivatie van de afwijzing aan de gemeenteraad, dus aan de publieke opinie, bekend maakt. Zonder meer een duidelijke zaak! 2) De noodzaak van een aparte technische dienst belast met restauratiewerken aan openbare gebou wen. Uit eigen ervaring mogen wij stellen dat vooral dit punt erg belangrijk is: men zou haast kunnen zeggen dat zonder zo'n dienst het hele streven te vergeefs zou zijn. Door het creëren van een aparte monumentendienst die in de beleidsbeslissingen een adviserende en actieve rol kan spelen zal de plaatselijke overheid meer gericht binnenstadsbe- leid kunnen voeren. Deze dienst kan juist t.a.v. de particulieren een adviserende en vooral stimuleren de taak vervullen. Buiten de administratieve hulp bij subsidieverlening kan deze dienst aan de particulie ren en/of de architecten die de verbouwing of res tauratie leiden adviezen en hulp verlenen die bij dit gespecialiseerde werk nu eenmaal nodig zijn. De particuliere eigenaar moet voelen dat deze dienst volkomen achter hem staat, hij zal dan gemakkelijk aanvaarden dat zijn bezit, in het belang van het al gemeen, aan beperkingen onderhevig is. 3) Een oordeelkundige aankooppolitiek. Een oordeel hierover te geven is zeer moeilijk. Het uitgangspunt zal moeten zijn dat de oude huizen door de particu lieren zelf gerestaureerd worden. Over het alge meen zullen deze restauraties door particulieren sneller en gemakkelijker op gang komen dan door de overheid. Er kunnen zich situaties voordoen waar de overheid zal moeten inspringen. Voor de toe komst is het gewenst dat de overheid stimulerend optreedt bij het oprichten van verenigingen en/of stichtingen die oude huizen opkopen en restaureren. Vanuit deze groeperingen kan nu eenmaal een ac tiever beleid gevoerd worden. Door hun extra steun van de overheid kunnen deze stichtingen ook de „noodgevallen" voor hun rekening nemen. De erva ring leert dat de beste resultaten worden verkregen wanneer er een duidelijke schakering in de doelstel lingen van deze verenigingen bestaat, waardoor een zekere nivellering in de bewoning van de binnenstad vermeden kan worden. 4) Een nieuwe politiek van nieuwbouw. Een waar lijk brandend probleem. Er is vaak volgens de schrijver meningsverschil tussen de Commissie voor Stedeschoon en de bouwende architecten. Sommige plannen komen wel tot 10 maal toe in de commissie en dan is de enige mogelijkheid „plan af keuren". De architecten verweren zich door te stel len dat er slechts één mogelijkheid is om in Brugge te kunnen bouwen, n.l. trapgeveltjes in Bruggestijl met kleine ruitjes. De waarheid zal hier ook wel in het midden liggen. Het is een bijzonder moeilijke op gave om in een oude binnenstad te bouwen. Het is misschien toch weer eens goed hier wat dieper op in te gaan. De bestaande oude binnensteden leren ons dat de verschillende stijlperioden naast elkaar voorkomen en voor ons nochtans een zekere een heid vormen hoewel er zeer duidelijke en wezenlijke verschillen in de diverse stijlen zijn aan te duiden. Vergelijk maar eens een vroeg 17e-eeuwse speelse trapgevel en een zuiver klassicistische lijstgevel I Toch staan ze trouw naast elkaar zonder dat wij de neiging krijgen de één af te breken omwille van de ander. Dat zij elkaar verdragen komt omdat de laat ste uit de eerste voortgekomen is, dat het beide elementen zijn van eenzelfde ontwikkelingsproces.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1971 | | pagina 20