kelingen in de besturende families; voorzover daarbij
het bouwen ter sprake kwam betrof het de openbare
wereldlijke en kerkelijke architectuur. De door Meisch-
ke verzamelde gegevens zijn dan ook in hoofdzaak
indirect, zij komen uit stukken die een andere strekking
hebben en zijdelings informatie bevatten over bouw
kundige zaken.
Dat zijn stedelijke keuren over brandveiligheid, voor
schriften voor de uitoefening van ambachten, inventa
rissen en andere gerechtelijke documenten. Echte ar
chitectonische gegevens over woonhuizen komen pas in
de 17 de eeuw, en dan nog alleen over het werk van
beroemde architecten als Hendrick de Keyser en Ving-
boons. Ook de zoveel vollediger documentatie van
Gaspar Philips Grachtenboek heeft „alle de huizen en
prachtige gebouwen langs de Keizers- en Heeregrach
ten" tot onderwerp, niet de Jordaan of de Wetering-
buurt. Pas in de 19de eeuw gaat men oude panden
die gesloopt zullen worden eerst opmeten en die
gegevens zijn door gebrek aan ervaring veelal onvol-
ledig.
De ervaring in het onderzoeken van oude woonhuizen
is pas stelselmatig verzameld sinds een jaar of vijftien
geleden het restaureren daarvan enige omvang begon
aan te nemen. Toen verschoof de aandacht allengs van
het bijzondere naar het gewone huis, van de gevel naar
het interieur, van de decoratie naar de constructie.
Toen gingen de monumentenzorg-mensen elke deur
en raamstijl even nakijken op sporen van vroegere
constructies. Daarbij bleek dat „het Nederlandse huis
vooral sinds de 18de eeuw een gesloten huis was ge
worden waar zelfs als men binnentrad de oor
spronkelijke toestand verborgen en onherkenbaar
was. Men vond in ons land ook in de oudere huizen
veel 18de eeuwse interieurs, enkele 17de-eeuwse en
vrijwel geen van vóór 1650. Niet alleen op de schil
derijen, doch ook in de huizen kon men maar moeilijk
verder kijken dan de zo vertrouwde „gouden eeuw."
De methode die al een generatie tevoren ingang ge
vonden had bij de grote monumenten, de kerken,
kastelen en raadhuizen, namelijk om de bouwge
schiedenis niet alleen na te pluizen in elk spoor dat
nog te vinden was, maar ook bij de restauratie te res
pecteren als een door vele geslachten bewoners ge
schreven verhaal, werd ook gebruikelijk bij de woon
huizen. Dit leverde de ontdekking op dat tal van
huizen achter een 18desoms een 19de eeuwse
gevel veel oudere elementen bevatten. In een van de
eerste publicaties van ir. Meischke, verschenen in 1954
in het personeelsblad van de Dienst Publieke Werken,
vertelde hij van dit werk.
„Elke restauratie is een nieuw avontuur en elk oud
huis, zelfs het meest eenvoudige, bergt talrijke gehei
men in zich die tijdens het werk geleidelijk voor de
dag komen.
Men ontdekt dan openingen van vroegere deuren,
weggetimmerde stukken trap of een mooi bewerkt bed
steeschot. Onder de houten vloer liggen nog de mar
meren tegels of de oude plavuizen, en achter het stuc-
plafond zit de oude balkenzoldering. Wanneer men het
behang voorzichtig aftrekt, lijkt het of men de klok
laat terug draaien; het ene patroon na het andere,
uit de oude doos, komt te voorschijn.
Een restauratie is even spannend als een opgraving
en in de vaak gebroken fragmenten van vroeger kan
men nog eenmaal de goede en de kwade zijde van de
vervlogen tijd beleven. Al die duizenden kleine dingen
die men in een oud huis telkens weer tegenkomt, zijn
als de stukjes van een legkaart die men na enig zoeken
in elkaar kan passen."
Van dit enthousiaste programma uit 1954 krijgen de
lezers van „Het Nederlandse woonhuis" thans de ge
rijpte oogst voor zich. Het onderzoek dat begon met
de Amsterdamse burgerhuizen waarvoor toen restaura
tieplannen werden ingediend, werd ook in andere ste
den ter hand genomen. In 1963 verscheen het proef
schrift van C. L. Temminck Groll „Middeleeuwse
stenen huizen in Utrecht". „Het nieuwe van zijn
methode", zo schrijft Meischke, „was dat daarvoor de
hoofdvorm van het gebouw werd gekozen in plaats
van de gevelkarakteristieken. Het huis ging niet lan- t
ger schuil achter de gevel, doch werd gezien als bouw
lichaam als stedebouwkundige eenheid". Ook de be-
woningsgeschiedenis van de huizen is een onderwerp
van studie geworden, vooral in Amsterdam waar mej.
dr. I. H. van Eeghen van vele huizen de historie heeft
nagegaan. Zo groeide het materiaal van vele zijden
aan, in de breedte doordat eenvoudige panden die
tot voor kort weinig aandacht trokken, nu met de-
136