HET PLAN NIEUWMARKT
Waarom wij niet opgaven
Wanneer men de levenskansen van de Amsterdamse
binnenstad-als-monument op het ogenblik vergelijkt
met de situatie van 15 jaar geleden, dan is de inspan
ning van de aanvankelijk kleine, nu gestadig groeiende
groep stadschoon-verdedigers niet tevergeefs geweest.
Langzamerhand winnen langs de grachten de bouw-
steigers het van de stutten. Het ene huis na het andere
herrijst, fris en weer bruikbaar. Van de 7000 panden
op de monumentenlijst hebben er nu globaal 1000 een
beurt gehad, soms een bescheiden schoonheidskuur
aan top en ramen, soms een ingrijpende restauratie
van de nieuwe fundering tot de nieuwe kap. Hoe de
monumenten-restaurerende organisaties zijn uitge
groeid en vertakt heeft men in ons vorige nummer
kunnen lezen, en aan de toen genoemde zouden voor
Amsterdam zeker nog de Stichting voor Studenten
huisvesting en de Vereniging Levend Monument toe
gevoegd moeten worden. Het aandeel van de particu
liere belangstellenden die zich aanzienlijke kosten ge
troosten om een oud huis mooi op te knappen, wordt
steeds belangrijker. Buitenlandse bezoekers, zoals prins
Albert en prinses Paola met hun gezelschap in maart,
en de deelnemers aan het Congres Europa Nostra in
juni, staan verbaasd over wat er in Amsterdam wordt
gedaan aan de rehabilitatie van de historische bebou
wing.
Van dat alles was nog geen sprake in de jaren waarin
hoofdcommissaris Kaasjager zijn dempingsplan lan
ceerde, de eerste binnenstadsnota verscheen en de
tentoonstelling „Levend Amsterdam" een fel pleidooi
hield voor herstel van de binnenstad een cityvorming
in de 19 de-eeuwse wijken. Er was toen echter ook nog
geen sprake van „het binnenstadprobleem" in zijn
huidige omvang. Van een aantal ontwikkelingen waren
de consequenties en daarmee de noodzaak tot kiezen
niet, of slechts voor weinigen, duidelijk. Men reali
seerde zich nauwelijks dat enerzijds de ruimtebehoefte
van de moderne kantoorgebouwen (het „Manhattan-
effect") en van het autoverkeer onverenigbaar zou
worden met de schaal van de binnenstad, maar dat
anderzijds de oude bebouwing, om te blijven voort
bestaan, niet alleen een grondige opknapbeurt, maar
ook een beter passend gebruik nodig zóu hebben.
Men dacht dat het met een beetje vernieuwen hier en
een beetje restaureren daar nog wel zou lukken om
de kool en de geit te sparen.
In die situatie stelde het wederopbouwplan-Nieuw-
markt onbarmhartig de noodzaak van een keuze aan
de orde. De ontwerpers van het plan deden de keuze.
Het is nog altijd interessant de „overwegingen welke
tot het plan hebben geleid" (gemeenteblad 1953, afd
I, blz. 70-71) na te lezen. Het plan, zo werd daar
gesteld, hangt samen met de plannen Jodenbreestraat
en Weesperstraat, en met de IJ-tunnel, en zal „de
bereikbaarheid voor verkeer en het aanzien van het
oostelijk stadsdeel aanzienlijk verhogen."
Door dat verkeer „zal het gebied meer in trek komen
voor bepaalde industriële en handelsbedrijven, ook
voor zulke waarvoor die aantrekkelijkheid thans niet
aanwezig is. Nieuwe vestiging van bedrijven zal we
derom het verkeer doen toenemen."
Deze te verwachten ontwikkeling, zo gaat het stuk
verder, voert tot de conclusie dat niet kan worden
volstaan met de verbetering van enkele wegtracé's en
het laten herbouwen van gesloopte percelen. Dat zou
tot een ongewenste toestand leiden want, „het zou
hoogst onwaarschijnlijk zijn dat juist het gedeelte met
een slechte verkaveling zonder enig plan een automa
tische sanering zou ondergaan." „Is een automatische
sanering reeds daarom niet goed denkbaar, dan blijft
ook in het veronderstelde geval nog het onbevredi
gende stratenbeeld. Niet alleen het beloop der straten
is ongunstig, maar ook haar breedte is onvoldoende
voor het verkeer, terwijl gelegenheid tot parkeren vrij
wel ontbreektDeze overwegingen hebben geleid
tot de gevolgtrekking dat het voor een goede ontwik
keling van de wijk noodzakelijk is, de bebouwing tus
sen Rechtboomssloot, Kromboomssloot en Sint Anto-
niusbreestraat in een algehele herziening te betrekken."
De gedachtegang is in al zijn beperkheid logisch. De
historische structuur van de waaiervormig op de oude
Sint Antoniespoort toelopende straatjes en de zich in
dit gebied bevindende monumenten, de schaal van
smalle grachten als de Snoekjesgracht en de Krom
boomssloot komen in het verhaal niet voor. Het gaat
om het verruimen van de verkeersmogelijkheden als
middel om bedrijfsvestigingen van formaat aan te trek
ken. Dat is de „goede ontwikkeling", daardoor wordt
het „aanzien van het stadsdeel verhoogd." Voor de be
staande toestand geldt de kwalificatie „onbevredigend
stratenbeeld" en „slechte verkaveling." Getoetst aan
het bovengestelde doel is dat ook zo. Wie tegen deze ge-
dachtengang argumenten van historisch stadsschoon
aanvoert, gebruikt, bij wijze van spreken, een andere
taal. Voor het gestelde doel is dat irrelevant. Dat zijn
overwegingen die elders mogen gelden, waar de „goede
ontwikkeling" niet of nog niet door krachtig ingrijpen
moet worden bevorderd.
Het is duidelijk waarom Heemschut en de andere
verenigingen zich van het begin af tegen dit plan ver
zet hebben. Daarbij ging het niet alleen om de struc
tuur en de nog aanwezige waardevolle bebouwing van
deze buurt, maar om de methode die als richtsnoer
dienen zóu bij de aanpak van vervallen buurten in de
oude stad. Zolang de bovengenoemde doelstelling van
het stedebouwkundige beleid de officiële is, de doel-
96