De Vereniging „De Hollandsche Molen" verbreid was. Met deze eerste aankoop was in be ginsel de werkwijze van de vereniging gevonden; bij de aankoop van terreinen zou niet alleen op de we tenschappelijke betekenis van de daar aanwezige tauna en flora worden gelet, maar ook op de exploitatiemoge lijkheid door verantwoorde land- of bosbouw, en op de functie als wandelgebied, wat men tegenwoordig de recreatieve waarde zou noemen. Voor elke nieuwe aankoop werd het geld door obligaties, giften of rente loze leningen bijeengebracht. Zo lukte het „Natuur monumenten", vooral door de onvermoeibare activi teit van de penningmeester mr. P. G. van Tienhoven, reeds in de eerste tien jaar om belangrijke bossen op de Veluwe en in Brabant in handen te krijgen. Uit die eerste Veluwse aankopen, het Leuvenumse Bos en het landgoed Hagenau, groeide in de loop der jaren het Nationale Park de Veluwezoom. Dat de eigendommen van de vereniging waar mogelijk voor het publiek in de eerste plaats de leden toegankelijk werden gesteld, heeft er sterk toe bijge dragen het lidmaatschap te verbreiden, het aantal bedraagt nu ca. 64.000 zodat Natuurmonumenten" zeker de grootste vereniging met een cultureel doel in Nederland is geworden. Behalve de contributies ont vangt de vereniging vele schenkingen en legaten. Toch bleken deze inkomsten na de oorlog onvoldoende om in ons snel verstedelijkende land te kunnen optreden waar het nodig was. De staat ging meedoen, niet alleen door in de onder beheer van het Staatsbosbe heer en de Domeinen staande gronden natuurreser vaten aan te wijzen, maar ook door zelf wetenschap pelijk belangrijke terreinen aan te kopen, en vooral door het subsidiëren van aankopen door de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en verwante orga nisaties. „Natuurmonumenten" had inmiddels doch ters gekregen in de provinciale landschaps-stichtingen. en in afzonderlijke stichtingen voor bepaalde gebieden, zoals het Gooi of de Hoge Veluwe. Deze veelzijdigheid van eigendoms- en beheersvormen van de natuurgebieden maakt op de buitenstaanders licht een verwarrende indruk. In feite is het een uit de praktijk gegroeide vertakking, die een doeltreffende werkwijze allerminst belemmert. Niet alleen bestaan er vele „personele unies" tussen de verschillende orga nisaties, zij hebben bovendien een gemeenschappelijk actie-orgaan in de Contact-commissie voor Natuur- en Landschapbescherming die door middel van adressen aan overheidslichamen, publicaties en overleg met be langhebbenden optreedt zodra het natuurschoon er gens nodeloos bedreigd wordt. Vele verliezen zijn helaas onvermijdelijk door de aanleg van wegen, stads uitbreiding en industriegebieden. De reserve aan ongerept mooie landschappen die zon der bijzondere bescherming veilig zijn, is in ons land schaars geworden. Meer dan welk Europees land heeft Nederland een actieve natuurbescherming nodig. Daar van is de vereniging die begon met de redding van het Naardermeer en die nu ruim 80 bezittingen heeft, in grootte variërend van 1 ha tot 4488 ha, nog altijd het middelpunt. Men ergert zich wel eens aan het feit dat molens en klompen nog altijd een belangrijke rol spelen in het „image" van Nederland, en dat vooral de souvenir industrie daar nog volop gebruik van maakt. Voor die ergernis is weinig reden wanneer men zich realiseert welk een indruk de tienduizenden molens gemaakt moeten hebben die vóór de opkomst van de stoom machine de kracht leverden om het land droog te malen en vele industrieën te laten draaien. Op de bastions van de stadswallen stonden de hoge koren molens, langs vaarten waar ontelbare boomstammen dreven stond de ene houtzaagmolen naast de andere, het polderlandschap werd gedomineerd door de molen drie- en viergangen die het overtollige water telkens een verdieping hoger uitsloegen, in een industriegebied als de Zaanstreek leverden de molens papier, olie, verf, tras, mosterd en grutterswaren. De windmolen is een van de vernuftigste uitvindingen geweest uit het voor-industriële tijdperk, een uitvin ding die in Nederland voor allerlei behoeften werd toegepast en ontwikkeld, en bovendien een element van grote schoonheid. Dat laatste maakte dat de over gang van windkracht op motorische kracht de vraag deed opkomen hoe ons land toch nog een deel van die schoonheid zou kunnen behouden, toen het technisch en financieel voordeliger werd om over te gaan op machines. Men kan zonder overdrijving zeggen dat er van de molens in Nederland weinig zou zijn overge bleven wanneer niet in 1923 een groep natuur- en Buiten gebruik gestelde poldermolen te Oud Ade. 54

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1969 | | pagina 12