wegen van het belang dat met de aanwijzing als be
schermd monument wordt gediend tegen de belan
gen van de eigenaar of zakelijk gerechtigde, uitslui
tend met omstandigheden van het ogenblik, niet
met eventuele belangen of moeilijkheden in de toe
komst, rekening moet worden gehouden.
In cle hierboven onder nr. 11, 12, 14 en 16 genoemde
besluiten wordt dan ook overwogen: „dat Wij bij af
weging van de belangen, zoals deze thans kunnen
luorden overzien, van oordeel zijn, dat doorslagge
vende betekenis moet worden toegekend aan het be
lang, dat gediend wordt met de aanwijzing als
beschermd monument
De Kroon honoreert niet de bezwaren van de appel
lant die bv. aanvoert „dat het voor hem van belang is,
dat cle mogelijkheid tot verbouwing en uitbreiding
van het pand behouden blijft" (nr. 16), wanneer
derhalve niet gebleken is van concrete verbouwings
plannen. Dit is des te redelijker, daar de aanwijzing
als beschermd monument „niet zonder meer mee
brengt, dat een wijziging van het gebouw en aanpas
sing daarvan aan de eisen van een doelmatig gebruik
niet mogelijk zouden zijn; dat immers ingevolge het
bepaalde in artikel 2 van de Monumentenwet bij
cle toepassing van deze wet rekening wordt gehouden
met de bestemming van het monument en dat, zo
nodig, langs de weg van hetvergunningsstelsel
van geval tot geval dient te worden nagegaan, of en
in hoeverre aan de wensen van belanghebbenden
kan worden tegemoet gekomen..." (nr. 11, 12 en
14).
Bovendien is voor reparaties geen ministeriële ver
gunning nodig, „tenzij deze van dien aard zijn, dat
het pand daardoor zou worden ontsierd of in gevaar
gebracht, dan wel in feite een wijziging daarvan zou
den inhouden (nr. 14). In de gevallen dat wèl een
vergunning is vereist, is het vaak niet uitgesloten dat
„bepaalde noodzakelijk geachte wijzigingen van het
gebouw tot stand worden gebracht zonder dat het ka
rakter hiervan als monument wordt aangetast(nr.
16). Overleg met de (rayonarchitect van de) Rijks
dienst voor de Monumentenzorg kan hier tot een
voor eigenaar en monumentenzorg bevredigende op
lossing leiden. „Opmerkelijk is overigens dat van
deze 1100 (in oktober 1967 aanhangige) beroepen er
nog geen 10 zijn gericht tegen de weigering om een
vergunning als bedoeld in artikel 14, tweede lid der
Monumentenwet te verlenen. Hieruit moge blijken,
mede gezien het feit dat het aantal aanvragen voor
een dergelijke vergunning beslist niet gering is, dat de
belemmeringen die de Monumentenwet met zich
brengt in de plaktijk nogal meevallen". (J. H. W.
Verzijl in Bouwrecht 4 (1967) 461).
Het is niet zonder betekenis, dat de hierboven uit
Koninklijke Besluiten geciteerde geruststellingen
juist geuit zijn in de beschikkingen (nrs. 11, 12 en
14) op beroepen tegen de aanwijzing van een boerde
rij als beschermd monument.
Ligging van het monument. In een van de steeds te
rugkerende overwegingen in de beslissingen van
de Kroon, worden enkele facetten genoemd, die
blijkens de wetsgeschiedenis, van betekenis kunnen
zijn voor de beantwoording van de vraag of een mo
nument van zodanig algemeen belang is, dat plaat
sing op de lijst gerechtvaardigd is: de ouderdom, de
kunsthistorische betekenis, architectonische bijzon
derheden, de vraag, of er meer exemplaren van be
staan, de ligging en de functie, welke het gebouw in
het verleden in de samenleving heeft vervuld dan
wel nog vervult.
Dat de ligging van het monument een belangrijk ele
ment vormt, blijkt o.m. uit de hierboven onder nr.
8 en 17 genoemde besluiten, waarbij de beschikking
van de Minister tot plaatsing op de monumenten
lijst werd vernietigd.
De Kroon overwoog in het eerste geval: „dat het in
het geding zijnde pand blijkens de ambtsberich
ten oudheidkundige waarde heeft en uit een oog
punt van architectuurgeschiedenis van belang is;
dat echter het pand ligt temidden van andere be
drijfspanden van de appellante, voor bescherming
waarvan geen enkele aanleiding is; dat, ook afge
zien hiervan, niet is gebleken, dat de ligging van
het pand ten opzichte van de omgeving uit een oog
punt van monumentenzorg van belang is; dat tegen
over het belang, dat in het onderwerpelijke geval
door de aanwijzing als beschermd monument zou
zijn gediend, staat het belang van de appellante, dat
zij bij de uitoefening van haar bedrijf, waarin het
pand Kleine Noord nr. 47 een belangrijke plaats in
neemt, niet de belemmeringen ondervindt, die de
plaatsing op de lijst van beschermde monumenten
kan medebrengen; dat, ook al kan zoals uit het
eerder overwogene blijkt aan dit pand op
zichzelf een zekere waarde als monument niet wor
den ontzegd, Ons uit de ambtsberichten niet is ge
bleken, dat deze mede in aanmerking genomen
de ligging van zodanige betekenis is, dat daarin
bij afweging van de betrokken belangen, vol
doende grond voor handhaving van het pand op de
lijst van beschermde monumenten gevonden kan
worden
Ook in het tweede geval speelde de ligging van het
monument „in de zich steeds meer tot winkel
straat metamorfoserende Arkelstraat" een rol.
Bovendien voerde appellant in deze zaak aan, dat
hij na nederlegging van zijn advocatenpraktijk (de
oratio pro domo tijdens de openbare behandeling
zou volgens appellant zijn laatste pleidooi zijn), het
huis wilde verkopen en dat hij bij handhaving van
zijn huis op de monumentenlijst aanmerkelijke fi
nanciële schade zou lijden. Tenslotte werd bestre
den, dat het huis enige waarde als monument zou
hebben. De Kroon stelde appellant in het gelijk,
daarbij overwegende: „dat op grond van de ambts
berichten moet worden aangenomen, dat het pand,
ondanks het feit, dat het zich niet meer als eenheid
uit een bepaalde periode voordoet, oudheidkundige
90