Het toezicht op de Gemeentebesturen Dit opschrift is misleidend. Het is als een vlag, die veel meer dan de lading dekt. Toezicht op gemeente besturen immers wordt op velerlei wijze uitgeoefend. Het gaat hier echter slechts om een enkel aspect daarvan. De vraag is namelijk gerezen of de wijzi ging van de gemeentewet, welke medio januari 1967 in werking is getreden, verandering heeft gebracht in hetgeen in de wandeling wordt genoemd „de beroepsmogelijkheden van de burger". Te meer be stond er aanleiding voor deze vraag, omdat de wet waarbij bedoelde wijziging in de gemeentewet is aangebracht, als ondertitel had „wijziging van een aantal bepalingen van de gemeentewet met betrek king tot het toezicht op de gemeentebesturen". Van daar ook het opschrift van deze beschouwing. Het antwoord op de hiervoorgenoemde vraag is niet moeilijk te geven. Het luidt: neen. Daarmede is in tussen niet gezegd, dat de situatie voor de burger (daaronder niet alleen te verstaan zgn. natuurlijke personen, maar ook verenigingen, instellingen enz.) er nu slechter op is geworden. Hij had namelijk op het stuk in kwestie al weinig of niets in te brengen en dat is zo gebleven. Het ging er bij de wijziging niet om de burger wat meer „inspraak" te geven, maar om het de gemeenten op een bepaald gebied enigszins gemakkelijker te maken. Zoals wellicht bekend, is de gemeentebesturen wat hun financiële doen en laten betreft van ouds niet geheel de vrije hand gelaten: Gedeputeerde Staten moeten jaarlijks de begroting goedkeuren en de belastingverordeningen, welke de gemeenten mo gen maken, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Kroon. Daarbij blijft het echter niet. Ook incidentele besluiten, waarbij het financiële belang van de gemeente betrokken is of kan zijn, behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. De ge meentewet noemt deze besluiten in artikel 228. Zij zijn aldaar ondergebracht in verschillende catego rieën, elk van een letter voorzien, en vóór de wijzi ging van januari van dit jaar was de laatste letter een k. Een respectabel aantal dus. Hierin nu is als gevolg van de wijziging verandering gekomen. Het aantal categorieën is teruggebracht tot niet meer dan 4. Voortaan gaat het alleen nog maar om het deelnemen in stichtingen e.d., het lenen en uitlenen van gelden en last but not least de aan- en verkoop of ruiling van onroerend goed. Bovendien is bepaald, dat gemeenten met méér dan 100.000 inwoners wat het laatste punt betreft van hoger toezicht zijn vrijgesteld. Over de vraag of dit ingevolge de Grondwet zo maar mocht is nogal geredetwist, maar daarmede zal ik U, lezer, niet ver moeien. Waarmede wij wèl te maken hebben is de wet, zoals zij nu luidt. Hiervoor zei ik al, dat het er bij de meerbecloelde wijziging niet om ging om de „inspraak"-mogelijk- heden van de burger te verruimen. Ook heb ik ver meld, dat het met deze mogelijkheden op het terrein in kwestie voordien al karig was gesteld. Onver klaarbaar is dit echter niet. Besluiten immers welke op financieel gebied voor de gemeente gevolgen (kunnen) hebben, betreffen heel vaak transacties aan te gaan met anderen. Als de gemeënte koopt is er ook een verkoper, als zij geld leent is er ook iemand, dié dit geld uitleent, enz. Die anderen moeten op een gegeven ogenblik weten, waar zij aan toe zijn. Het is toch al zo, dat zij eerste maar moeten afwachten of de betrokken gemeenteraad aan de transactie zijn zegen geeft en dan is er nog de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Dit is dan ook de reden, dat er in de wet korte termijnen zijn gesteld waarbinnen Gedeputeerde Staten moeten beslissen en dat voorts is bepaald, dat als zij niet tijdig beslissen, het des betreffende raadsbesluit wordt geacht te zijn goed gekeurd. Verder heeft alleen de gemeente het recht van beroep op de Kroon voor het geval Gedeputeer de Staten het besluit niet goedkeuren/Tenslotte is ook aan de mogelijkheid om het besluit van Ge deputeerde Staten buiten beroep te vernietigen paal en perk gesteld. Deze gang van zaken biedt de burger, zoals gezegd, niet veel mogelijkheden tot interventie. Hij kan eigenlijk, als de te sluiten transactie hem niet aan staat, alleen maar vragen aan de gemeenteraad om het besluit niet te nemen en doet deze dat toch, aan Gedeputeerde Staten vragen om het besluit niet goed te keuren. Baat dit allemaal niet dan rest hem slechts de Koningin te verzoeken om het goedkeu ringsbesluit te vernietigen. Een procedure is voor dit alles niet voorgeschreven. Iedere burger heeft echter het recht van petitie en men kan van dit recht gebruik maken om de bevoegde macht te ver zoeken om, als daartoe zijns inzien aanleiding be staat, van een bepaalde bevoegdheid gebruik te ma ken dan wel op een speciale manier gebruik te maken. Zo is een verzoek aan de Koningin om een besluit van Gedeputeerde Staten te vernietigen een verzoek om van een haar ingevolge de (Grond) wet toekomende bevoegdheid gebruik te maken. Zij kan dit overigens alleen maar doen wegens strijd met de wet of met het algemeen belang. Een recht van beroep op de Kroon heeft de burger in deze dus niet. Op dit punt rijst nogal eens mis verstand. Ook bij het instellen van beroep op de Kroon immers wordt meestal gevraagd om vernieti ging van een of ander besluit van een provinciaal- of gemeentebestuur. Wat is nu het kenmerkende ver schil? Kort gezegd dit: wanneer iemand, of dat 129

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1967 | | pagina 13