De handen ineen! Openingswoord van de voorzitter op de algemene ledenvergadering, 5 juni 1965 Dames en heren, Het is gebruikelijk, dat naast de wetenswaardig heden, welke de verslagen van de secretaris, de penningmeester en de commissies bevatten, de voorzitter bij de aanvang van de vergadering enige algemene opmerkingen maakt, waaraan ik gaarne gevolg geef. Het vorig jaar sprak ik onder de titel: Heemschut meer dan ooit" en thans zou ik als motto willen bezigen: „De handen ineen", met als achtergrond de waarheid van de zegswijze: eendracht maakt macht. Allereerst dan moge ik melding maken van een verheugende versterking van eigen gelederen, die hoewel voornamelijk in dit voorjaar vallend, na een extra intensieve ledenwerf-actie, toch een voort zetting is van het beeld, dat wij de laatste jaren hebben mogen zien. Toch moet ik bekennen, dat mij de leden-aanwas op zichzelf nog onvoldoende bevredigt. Veel meer mensen zouden ons werk met hun lidmaatschap moeten steunen, hoezeer in beginsel elke steun voor onze strijd ook welkom is. Meer dan vroeger mogelijk was, bepalen wij ons niet alleen tot het uitoefenen van kritiek op o.i. ontoelaatbare aantasting van schoonheid in het algemeen; mede dank zij onze met een deskundige uitgebreide staf, pogen wij tevens constructief bij te dragen door het doen van voorstellen tot wij ziging van plannen en het aangeven van naar onze mening betere oplossingen. Dat wij daarmee steeds succes hebben, zou een onjuist beeld van ons streven en onze arbeid geven, doch in dit Thijsse-jaar, waarin wij de grote pio nier van de natuurbescherming en natuurbewust- wording herdenken, mogen wij hem als voorbeeld noemen, die zich door teleurstellingen en onbe grip niet uit het veld liet slaan. Ook zullen wij indachtig blijven de grote Willem de Zwijger, aan wie, ondanks zijn bijnaam, toch maar de beroemde woorden worden toegeschreven: nul n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer. Maar nogmaals en voor de laatste maal althans nu zo lang als ons ledental onder de 10.000 blijft en wij zijn daar nog veel te ver van ver wijderd zullen wij, teneinde ons werk effectief te kunnen voortzetten, toch een blijvend beroep op ons volk moeten doen om lid te worden van onze Bond. De kosten ad 10,— per jaar, waarvoor men boven dien 6 maal per jaar een ik durf te zeggen fraai verlucht tijdschrift ontvangt, kunnen voor nie mand een bezwaar vormen. Onze organisatie is, landelijk gezien, gedeeltelijk versterkt door de vernieuwing van enige provinciale commissies. In de provincie Groningen is de bestaande com missie verstevigd en onder nieuwe leiding gekomen van Mr. P. J. Molendijk, burgemeester van ten Boer als voorzitter, en de provincie Zeeland heeft de vorige maand haar taak aangevangen onder lei ding van Mr. A. J. van der Weel. Limburg moet spoedig volgen. In deze prachtige provincie, rijk aan veel schoonheid en aan monumenten van allerlei aard, hopen wij nog vóór het einde van 1965 eveneens een vernieuwing tot stand te kun nen brengen. Daarnaast moge ik wijzen op de voorstellen die in deze vergadering aan de orde komen, tot uitbrei ding van ons Algemeen Bestuur. Ik twijfel er niet aan, of gij zult onze voorstellen aanvaarden. Wij knopen nog nauwer banden aan met de A.N.W.B. door ons voorstel Ir. F. H. van der Linde van Sprankhuizen in ons midden op te nemen, met de Nederlandse Jeugdbond ter Bestu dering van de Geschiedenis en met Ir. K. A. Rienks, oud-directeur Prov. Waterstaat en tenslotte stemt het ons tot vreugde te kunnen voorstellen Mr. G. van der Flier, Secretaris-Generaal van het Ministe rie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, tot lid van het Algemeen Bestuur te benoemen. Mr. van der Flier is tevens bestuurslid van de vereni ging ,,De Hollandsche Molen" en wij verheugen ons over deze nieuwe personele unie. Levert hetgeen ik hiervoor opsomde reeds een voorbeeld van mijn motto van heden: ,,De handen ineen", zij het meer in interne sfeer, zo men wil belangrijker nog is hetgeen wij op extern terrein hebben aangevangen en waarvan wij ons veel voor stellen. In de eerste plaats noem ik de zomercursus 1966, waarover het verslag van de secretaris uitvoeriger handelt. In de tweede plaats wil ik wijzen op het feit, dat wij met een aantal verwante verenigingen een tweetal besprekingen hebben gevoerd met de Te- 65

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1965 | | pagina 5