in het midden en twee ramen aan weerzijden, zijn
aangehouden. Aan de afwerking is alle zorg be
steed. Bij nadere beschouwing valt het resultaat
echter niet mee, het is duur maar niet voornaam
in zijn glimmende bekleding van donkere gepolijste
natuursteen en zijn geaffecteerde overbodigheden
zoals onder de vensters de smalle dwarsliggende
raampjes waarachter men alleen de radiatoren ziet,
en het vreemde luifel-achtige raamwerk dat een
soort kroonlijst-effect beoogt. Het is duidelijk dat
de architect zich hier wel degelijk rekenschap ge
geven heeft van wat de omgeving vereist. Hij heeft
niet botweg een kantoorgebouw neergezet dat op
hetzelfde oppervlak in een nieuwe wijk had kun
nen staan. Het gebouw van de Hollandse Sociëteit
is een bewuste poging om in een moderne vorm
geving een Amsterdams grachtenhuis tot stand te
brengen. Daarom is het jammer dat de architect
Sijmons, wiens capaciteiten toch algemeen bekend
zijn, hier niet de terughoudendheid heeft kunnen
opbrengen om die moderne vormgeving onderge
schikt te maken aan de grachtwand. Het is, om het
scherp te zeggen, een ijdel gebouw.
In een artikel in „De Nederlandse Gemeente" van
14 dec.. 1962 heeft ir. R. Meischke uiteengezet hoe
funest de gevolgen zijn geweest van de omstreeks
50 jaar geleden opkomende stelling dat kwaliteit al
tijd past bij kwaliteit, ongeacht de tijd en de stijl,
zodat een modern gebouw, als het maar door een
begaafd architect ontworpen wordt, vanzelf aansluit
bij fraaie panden uit vroeger tijden. Dit individua
listische standpunt, begrijpelijk in de tijd van zijn
ontstaan als reactie op de stijlimitaties en als uiting
van het rozige vernieuwingsélan van toen, is niet
meer houdbaar. Daarvoor is het inzicht in de zelf
standige waarde van het stadsbeeld als totaliteit in
middels te zeer gegroeid. Wij weten dat het stads
beeld meer en anders is dan een optelsom van een
aantal aantrekkelijke gebouwen. Dit weten wordt
echter nog onvoldoende doorgetrokken tot een be
leidslijn in het welstandstoezicht. Het is spijtig te
moeten vaststellen dat de gevoelens van onzeker
heid over de huidige situatie in de architectuur niet
of nog niet zijn uitgemond in een algemeen
besef in architectenkringen de eerbiedige hoeders
te zijn van een onschatbaar cultuurgoed in de oude
stadskernen.
In het bovengenoemde artikel schreef ir. Meischke:
„Het gebouw is een reclameobject geworden, een
visitekaartje van het bedrijf en men waardeert het
opvallende ervan. De gemiddelde architect acht op
vallendheid een teken van creativiteit. Een neiging
tot onderschikken aan een groter geheel mist men
thans zowel bij de opdrachtgevers als bij de archi
tecten. De huidige architectengeneratie staat ten op
zichte van de binnensteden hooghartig en brutaal".
Een hard woord, maar niet onverdiend.
G. B.
57