„het monument" er uit ziet. Vandaar dat men naast
en tegenover mooie, oude bouwwerken zo vaak veel
te grote en stijlloze nieuwe bouwsels vindt. Men beseft
niet, dat die „onbeduidende oude huizen" in de
omgeving van „het monument" wel degelijk ook be
waard moeten worden, al is het alleen maar om een
schaal van vergelijking te hebben, of een achtergrond.
Verder hamerde hij er vooral op, dat men het his
torische centrum aantrekkelijk moet maken voor die
personen, die gaarne, met wat minder comfort, in een
oude omgeving wonen dan in een geriefelijker huis in
enige nieuwe wijk. Het is nodig, dat het oude centrum
weer woonwijk wordt en niet alleen uit kantoren
bestaat. Het mag evenmin een museum worden met
niets dan „rariteiten", antiekwinkeltjes, kunsthandels,
enz. Het moet een levend organisme blijven of op
nieuw worden. Het is gelukkig, dat zich bij dat streven
velerlei moeilijkheden voordoen; zij leiden ertoe, dat
de strijders voor het oude stadsschoon het beste van
zichzelf geven en vaak vindt men juist de meest
gelukkige oplossingen, wanneer men zich moet aan
passen.
Natuurlijk sprak hij ook over het zeer moeilijke vraag
stuk: de bouw van een belangrijk nieuw pand in een
oude omgeving. Dat kan gelukken, zei hij, wanneer
de architect tegelijkertijd moed heeft en gevoel voor
schaal. Helaas beschikken tallozen over moed en
zeer weinigen hebben gevoel voor schaal, hetgeen dan
leidt tot de assyrisch-babylonische monsters, die zoveel
oude stadskernen ontsieren. Natuurlijk maakte hij
melding van het ontwerp van Frank Wright voor een
klein, uiterst modern gebouw in Venetië, een ontwerp,
dat door de gemeente werd verworpen, hetgeen
Pevsner betreurde, vooral omdat er zoveel verwer
pelijke projecten (de nieuwe kazerne voor de brand
weer vlak bij het Canal Grande!) wel worden uit
gevoerd. De spreker eindigde met deze woorden:
Wij moeten steden hebben om in te leven en dan zien
welk verkeer daar kan worden geduld om het leven
in die stad mogelijk en aangenaam te maken en
zonder het menselijk karakter der stad te bedreigen".
Bij de discussie die volgde, en waaraan vooral de jonge
architectuurstudenten deel namen, trok één ding
vooral onze aandacht. En helaas is het een voor Italië
negatief punt. Het bleek, dat de Italianen, althans de
intellectuelen, sterk tot „perfectionisme" neigen, het
geen ons trouwens ook in andere zaken vaak opvalt.
Het feit, dat Rome haar oude centrum - of wat daar
van nog over is - wil bewaren, geeft aanleiding tot
veel en veel meer studies en verhandelingen en rap
porten dan de wijze, waarop men dat doel moet
trachten te verwezenlijken. Het gevolg van deze
manier om de vraagstukken vooral met het koel
redenerend brein en niet zozeer met het voelende hart
te benaderen, is geweest dat in de loop der jaren en in
de opeenvolgende saneringsplannen men zich nooit
heeft afgevraagd op welke wijze de oude stad moet
worden opgenomen in de grotere stad van het heden
en de toekomst. Eerst het allernieuwste en na zoveel
discussies aangenomen plan, voor een groot deel het
werk van professor Perroni, gaat uit van de oude stad
en ziet de nieuwe wijken als een aanvulling op het
bestaande.
Professor Benevilo noemde het nieuwe plan een be
lofte; nu gaat het er om, die belofte na te komen. Op
papier is het nieuwe plan geheel in de geest van
„Italia Nostra"; maar we moeten afwachten of het
ook in die geest zal worden ten uitvoer gelegd. In de
oude stad mag nu niets meer worden gesloopt; maar
helaas zijn verbouwingen nog aan de orde van den
dag; vooral het euvel van toevoeging van een of twee
nieuwe verdiepingen op oude, vaak architectonisch
waardevolle panden, wordt niet afdoende bestreden.
Lichtpunten ziet prof. Benevolo wel. In de eerste
plaats is het vraagstuk van het historisch centrum nu
voor het eerste werkelijk gesteld en zoals alles wat
Rome betreft, heeft het weerklank gevonden overal in
Europa en daarbuiten. Hij ging zover, dat hij meende
te kunnen zeggen, dat de toestand voor Rome's
binnenstad op het ogenblik gunstiger is dan ooit
tevoren; maar onmiddellijk daarop waarschuwde hij
voor een groot gevaar: we zijn in Italië wel eens ge
neigd een vraagstuk als opgelost te beschouwen,
wanneer we er over uitgepraat zijn en het resultaat
van onze bevindingen op papier hebben gesteld. Dat
zou in dit geval funest zijn. De waakzaamheid mag
geen ogenblik verminderen. Het italiaanse karakter
brengt mee, dat men zich verliest in het maken van
steeds meer voorbereidende studies, zonder ooit tot
de uitvoering van een definitief programma te komen.
Hij vergeleek deze mentaliteit met het empirisme, dat
in sommige noordelijke landen, vooral in de angel-
saksische kent en kwam tot de slotsom, dat voor het
bereiken van practische resultaten dat empirisme
waarschijnlijk de voorkeur verdient.
Het verbaasde ons nauwelijks, dat bij de discussie ver
scheidene jongeren het met die redenering niet eens
waren; zij bewezen door hun opmerkingen nog eens
te over, hoe juist de spreker het italiaanse karakter
had geschilderd Maar gelukkig was er ook een
toekomstig architect, die er op wees, dat men in Iatlië
altijd weer aan urbanisme is gaan doen, wanneer de
schade eenmaal was toegebracht. In onze dagen zei
hij, zijn er mensen, die zich afvragen: was het mis
schien beter geweest de „Via dell 'Impero" niet aan te
leggen? Hadden we misschien de Borghi tussen Sint
Pieter en de Tiber niet moeten slopen? En enkele heel
weinigen zeggen ronduit: natuurlijk was dat beter
geweest; laat ons oppassen nooit weer in dergelijke
fouten te vervallen. Maar hoe weinigen waren er, die
in de tijd van Mussolini, toen die grote doorbraken
werden uitgevoerd, voorzagen welke rampspoedige
gevolgen ze voor de binnenstad zouden hebben.
Aan de discussie heeft ook schrijver dezer regelen
deelgenomen o.a. om professor Pevsner te wijzen op
het werk van „Heemschut", van „Hendrick de
Keijser", van „De Hollandse Molen" en op het zeer
eigenaardige werk, dat sedert kort wordt gedaan door
„De Stichting Diogenes". Vooral dat laatste punt
boezemde de Engelse urbanist groot belang in.
66