64 nabijheid van dat hotel en van de miljardairs, die er een onderkomen vinden, is die grond plotseling nog veel waardevoller geworden en wij denken, dat het wel niet lang zal duren of de eerste „villa's", d.w.z. luxe-flatgebouwen van vier, vijf verdiepingen, waar van de bewoners gezamenlijk beschikken over een omringende tuin, zullen daar verrijzen. De ligging van het hotel, heel ver van het station en van de weg, die naar het vliegveld voert, is een nieuwe oorzaak van doorgaand verkeer. Dat het inwendige van het hotel protsig en smakeloos is, een soort „antiek Rome" volgens het recept van Hollywood, is minder erg; dat ziet alleen wie het betreedt. Dit is dan een nederlaag in de lange, uitputtende strijd, die gevoerd wordt door hen die Rome liefhebben tegen hen voor wie materiële overwegingen, kort zichtige overwegingen in vele gevallen, het enige is dat meetelt. We mogen hopen, ook al durven wij het nauwelijks verwachten, dat dank zij het nieuwe sa- nerings- en uitbreidingsplan, dit de laatste grote nederlaag blijve. Als wij zeggen, dat wij het niet ver wachten, dan is daar een reden voor. De personen, die het oude stadsschoon verdedigen, zijn doorgaans mensen van middelbare leeftijd en ouder. Dat is begrijpelijk. Om een stad werkelijk lief te hebben, moet men haar door en door kennen, er mee ver groeid zijn, er deel van vormen. En iets werkelijk leren kennen en liefhebben, kan de mens eigenlijk alleen in zijn jeugd. Maar hoe wil men, dat de jongelui die thans opgroeien de bekoring van dat oude Rome leren kennen? In de eerste plaats zijn de gelukkigen, die nog in het centrum wonen, weinig in getal. De anderen, de overgrote meerderheid, moeten dus dat centrum geregeld bezoeken. Maar is het nog aan lokkelijk om, zoals wij een dertig jaar geleden plachten te doen, op de stoep van een kerk te gaan zitten, op de rand van een fontein en daar het spel van lijnen en kleuren eerst passief te ondergaan, om dan meer be wust na te gaan, waarom dat bepaalde plein, die straat, dat groepje huizen een „ding van schoonheid" vormen? Wie nu op diezelfde plaatsen zich neerzet (maar niemand doet het meer!) ziet vóór zich in de eerste plaats een onafzienbare opeenhoping van auto mobielen; hij zit in een kwalijkriekende walm van uitlaatgassen en hoort om zich heen het nooit aflatend grotestadsrumoer. Kan onder zo weinig inspirerende omstandigheden nog liefde voor het stadsbeeld, liefde voor wat oud is en een ziel heeft, geboren worden? In het algemeen, beslist niet. Onder de jongere gene ratie van thans is percentsgewijze het aantal, dat werkelijk iets begrijpt van het wonder dat Rome is veel geringer dan een dertig, veertig jaar geleden. Misschien wordt dit verlies tendele goedgemaakt door de omstandigheid, dat de bevolking der stad in die veertig jaar verdrievoudigd is, zodat er toch nog voor elke tien „heemschutters" van de oudere generatie ook thans tien zijn, die op de bres staan voor wat gespaard verdient te worden. Daar hun aantal naar verhouding geringer is, zal hun strijd zwaarder zijn. Hoopvol stemde ons half maart van dit jaar een bijeenkomst van „Italia Nostra", de italiaanse zuster van „Heemschut". Er zou een debat zijn over „Het historisch centrum bij de stadsplanning" (I centri storici nella pianificazione urbanistica)Het debat zou worden ingeleid door Nikolaus Pevsner, de engelse kunsthistoricus, die men als de deken der geschiedschrijving over de hedendaagse bouwkunst mag beschouwen en door Leonardo Benevolo, een der meest strijdbare Italiaanse heemschutters en schrijver van een belangrijk handboek over de Geschiedenis der hedendaagse bouwkunst. Wij verwachten niet anders, of wij zouden het gewone publiek vinden van alle conferenties in Rome: dames op leeftijd, geestelijken en een klein aantal personen, die werkelijk belang stellen in het onderwerp. Dat kwam heel anders uit! Het theater was tot de laatste plaats gevuld, neen er stonden ettelijke honderden toehoorders achter in de zaal en tegen de muren geleund. En de gemiddelde leeftijd van dat publiek was dichter bij de twintig dan bij de vijfentwintig jaar. Natuurlijk waren dat niet de leden van „Italia Nostra", hoewel ook die hier en daar verspreid wel tegenwoordig waren. De overgrote massa bestond uit studenten van de faculteit der architectuur. Het waren dus de toekomstige architec ten, de jongelui die straks door hun werk mede het gezicht van Rome zullen bepalen, die belangstelling toonden. We waren blij, dankbaar en gelukkig. Er is dus toch ook bij een deel der jongeren liefde voor het stadsschoon, liefde voor wat Rome meer betekent dan alleen maar een ontzaglijk groot agglomeraat van merendeels verre van aantrekkelijke straten en huizen (het Rome buiten de oude historische kern heeft niet veel aantrekkelijks). Met vreugde hebben wij gezien hoe aandachtig al deze jonge mensen luisterden naar het betoog van professor Pevsner, die in het Engels sprak, zodat de meesten zijn woorden moesten volgen door middel van de simultane vertaling. En ook degenen, enkele honderden, die moesten staan, bleven tot het einde van het debat, ruim twee uren lang. Men hoorde, dat de engelse spreker een autoriteit is op zijn gebied, ook al zei hij, voor wie gewend is zich met soortgelijke pro blemen bezig te houden, niet veel nieuws. Het blijkt in Engeland al net zo te zijn als bij ons in Nederland. Ook daar vindt men de mentaliteit van: „Mogen wij dat oude, vervallen huis niet afbreken? Goed, dan zullen wij er een jaar of tien niets aan doen, dan valt het vanzelf wel in elkaar". Tegen een dusdanige houding, zei de spreker, is er maar één oplossing en die is niet gemakkelijk: men moet het betrokken ge bouw dan kopen. Maar met welk geld? In Italië, zo zette hij uiteen, verkeert men in een gunstiger positie. De oude bouwwerken zijn er veel steviger dan in Engeland en het klimaat is dusdanig, dat ook al ver waarloost men een huis honderd jaar en langer, het doorgaans toch nog wel te redden valt. Verder wees hij en zeer terecht op de eigenaardige zienswijze van vele, ook ontwikkelde Italianen, dat een „monument" natuurlijk gespaard en ontzien moet worden, maar dat het er niets op aan komt, hoe de omgeving van

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1964 | | pagina 18