niet geruststellend. Er zijn enkele opvallende voor
beelden te noemen van grote bedrijven, administra
tieve lichamen en bedrijfsgroepen die tot nieuwe
vestigingen buiten het centrum zijn overgegaan. In
de uitbreidingsplannen voor de tuinsteden is meer
ruimte gemaakt voor lichte industrie en kantoren
dan eerst was voorzien. Er zijn een aantal projecten
Voor kantoorflats in voorbereiding op verkeerstech
nisch gunstige punten in de nieuwe stadsdelen. Dat
zijn gunstige symptomen. Daar staat tegenover dat
de vraag naar industrieruimte voor nieuwe vestigin
gen het aanbod overtreft, en dat de gemeente veel
goedkope bedrijfsruimte nodig heeft ter verplaat
sing van bedrijven die gevestigd zijn in panden die
bij de uitvoering van stedebouwkundige projecten
(Weesperstraat, doorbraak Haarlemmerhouttuinen)
moeten verdwijnen. Voegt men daarbij de omstan
digheid dat zich reeds een sterke mate van city
spreiding voordoet door de vestiging van kleinere
kantoren en eerste klas winkels in de betere delen
der 19de eeuwse wijken, doch dat een stelselmatige
city-uitbreicling door stedebouwkundige verniem
wing van deze zone om de binnenstad naar een
onzekere toekomst is verschoven om de alleszins
verklaarbare reden dat zolang de woningnood niet
verdwenen is de stad dit grote aantal slechte, maar
goedkope woningen niet kan missen, dan tekent
zich inderdaad een ontwikkeling af die zich goed
deels voltrekt zonder planmatige leiding door de
overheid en die ver afstaat van de oorspronkelijke
door Heemschut gelanceerde gedachte van een
tweede, moderne city met hoge gebouwen en veel
ruimte tussen de Stadhouderskade, de Amstel,
Nieuw Zuid en de Boerenwetering. Nu is er inder
daad wat voor te zeggen om de Pijp, die bouwkun
dig nog niet het slechtste deel is van de 19cle eeuw-
se wijken, niet afzonderlijk te beschouwen en prio
riteit te geven, doch in samenhang met de vernieu
wing van de gehele „grauwe zone" aan te pakken.
Het uitgangspunt voor Heemschut in 1953 lag
evenwel aan de andere kant, daar werd gewezen
op de bezwaren van de voortgaande bedrijfsvesti
gingen en uitbreiding in de binnenstad: „op stede
bouwkundig terrein door het dichtbouwen van bin
nenterreinen en het opvoeren van de bebouwings
hoogte; in verkeerstechnische zin door het toenemen
van het aantal personen dat in de binnenstad te
werkgesteld is en dat op de spitsuren het wegennet
te sterk belast; uit een oogpunt van stedeschoon
door het aantasten van het sterke eigen karakter
van Amsterdam's binnenstad door verbouwingen
en door nieuwbouw in niet-harmoniërende schaal....
De woonhuizen in de binnenstad, met in hun in
terieur tal van tegenwoordig weer sterk gewaar
deerde elementen van oude interieurkunst, zouden
zich bij verantwoord herstel van de panden zelf en
van hun stedebouwkundige situatie, eventueel na
splitsing, zeer zeker lenen voor een beter gebruik
dan thans regel is Zou in de binnenstad in deze
zin de woonfunctie worden gestimuleerd, dan be
hoeft een „afsterven" van dit gebied stellig niet te
worden gevreesd."
1.33
Een der niemve vestigingen bij het Confecliecentrum.
(Nat. Foto Persbureau)