Verhuizing van de Amsterdamse city?
132
„Zakelijk gezien"
Wanneer in een gesprek deze woorden vallen, dan
gaat er bij Heemschutters een waarschuwingslampje
branden. Het gesprek kan allervriendschappelijkst
zijn geweest, vol belangstelling voor zaken van
stedeschoon- en natuurbescherming, maar bij die
zakelijkheid komt het: „zakelijk gezien" zou men
versleten huizen in een oude stad moeten vervangen
door hoge kantoorflats, zou men grachten die geen
of weinig verkeersfunctie meer hebben moeten ver
vangen door felbegeerde parkeerruimte, zou men
onrendabele landbouwgrond in een mooie omge
ving moeten volbouwen met dure bungalows, „za
kelijk gezien" zou men alles waarvoor Heemschut
ijvert, niet moeten doen. Het blijft een moeizame
bezigheid deze „zakelijkheid" te ontleden in zijn
hoogst onzakelijke componenten van kortzichtig
heid, a-sociale winzucht en dergelijke. Een blik op
de advertentiepagina's van de krant kan volstaan
en daarbij hoeft men nog niet wenkbrauwfron-
sencl over „verborgen verleiders" te stareken om
zich te realiseren dat objectieve voorlichting in het
zakenleven nu niet de meest opvallende kwaliteit
vormt. Reclameteksten, en in wijder verband, alle
propagandistische geschriften, doen gehuld in de
mantel der zakelijkheid, een appel op drijfveren als
prestigezucht en verlangen naar verandering.
Zakenmensen worden minstens zozeer door onzake
lijke sentimenten gedreven als bijvoorbeeld kunste
naars en natuurbeschermers, alleen de laatste weten
van zichzelf dat de motor van hun activiteit uitein
delijk een stem des harten en niet een stem van de
rede is, en dat zij hun redelijke argumenten zo
redelijk mogelijk trachten te smeden om iets dat
boven de rede uitstijgt te bevorderen.
Deze kleine overpeinzing kwam bij ons op bij het
lezen van een folder, uitgegeven door de Stichting
Rijnmond-Noordzeekanaal, gevestigd in het Haven
gebouw te Amsterdam. Deze stichting, opgericht om
de gezamenlijke belangen van de gemeenten Velsen-
IJmuiden, Amsterdam, Haarlem en Zaandam te
behartigen, is bepaald geen zusterorganisatie van de
Bond Heemschut.
Daarom is het wel merkwaardig in dit propa-
gandageschriftje te lezen: „Amsterdam, belangrijk
ste industriestad van Nederland, stad van eeuwen
oude pakhuizen en wereldvermaarde grachten, ver
nieuwt zichzelf. Uit de oude grachtenhuizen verhuist
de industrie naar nieuwe moderne gebouwen in het
gebied tussen Noordzeekanaal en de zuidelijke
stadsgrens. De schoonheid van de gevels uit de
zeventiende en achttiende eeuw blijft ongèschonden
bewaard, maar het moderne zakenleven vindt nieu
we groeimogelijkheden in hedendaagse industrie
complexen. Industrie, handel en goederen op- en
overslag zijn drie belangrijke functies van het hui
dige Amsterdam. Voor de confectieindustrie werden
de verkeerswegen langs de oude grachten te nauw;
het groeiend verkeer werd een ernstige hinder voor
de kopers uit binnen- en buitenland. De gezamen
lijke Amsterdamse confectieindustrie bouwt dus nu
in het nieuwste deel van de stad, waar parkeren nog
geen probleem is, een internationaal confectiecen-
trum."
Het zou niet zo moeilijk zijn deze hooggestemde
tekst over de schoonheid der oude gevels die onge
schonden bewaard blijft, van enig ironisch commen
taar te voorzien. Wij zouden een compleet Heem
schutnummer kunnen vullen met foto's van maar
al te zeer geschonden schoonheid. Maar het gaat,
zoals gezegd, in een dergelijk drukwerk niet om
objectieve voorlichting. De bedoeling is om belang
stelling te wekken voor bedrijfsvestigingen in en
voor het versterken der economische betrekkingen
met het I Jmond-gebied. Daarvoor wordt de situatie
in elk der vier samenwerkende gemeenten in het
kort zo gunstig mogelijk aangeduid. Onwaarheden
staan er niet in, wel gedeeltelijke waarheden, ge
projecteerd als wensdroom. En daarom is het zo
belangrijk dat de verplaatsing van bedrijven uit het
centrum naar nieuwe vestigingen daarbuiten als
een kenmerk van de energieke vernieuwing van het
Amsterdamse bedrijfsleven wordt aangemerkt. Het
is nu niet meer een Heemschut-wensdroom wij
mogen eraan herinneren dat het bekende adres
van Heemschut van 25 januari 1954 over de
wenselijkheid van een tweede city in de „Pijp"
de eerste stoot gegeven heeft tot het doorbre
ken van deze gedachte het is ook niet meer
een theoretische bespiegeling van stedebouwkun-
dige vakmensen dat het beter zou zijn wanneer de
ontwikkeling die richting zou gaan; het begint, bij
wijze van spreken, vlees en bloed te worden van het
zakenleven zelf. Het wordt een „zakelijk gezien"
argument. Betekent dit dat wij de eerst gepropa
geerde gedachte moeten gaan wantrouwen? Mis
schien in zoverre dat het nu wel nodig wordt haar
nader uit te werken en te differentiëren. Er bestaat
immers een grote afstand tussen de eerste idee, de
doorwerking daarvan in plannen en voorschriften, en
de feitelijke ontwikkeling. Het is altijd een grote
zorg van de gemeentelijke overheid dat de stede-
bouwkundige plannen werkelijk tot leven komen,
dat de maatschappelijke groepen die de uitvoering-
tot stand gaan brengen, ook de bedoeling vatten en
gestalte geven. Men kan het mooiste uitbreidings
plan vaststellen, maar als de gegadigden die moeten
bouwen verstek laten gaan of iets heel anders wil
len, komt er niets van terecht. Ten aanzien van de
„tweede city"-gedachte in Amsterdam is de situatie