Men kan de zaak
twee
16
De traditionele boerderijen in Twente vormen
een harmonisch geheel met het landschap en
de beplanting.
Op 29 jan. 1963 viert de Nederlandsche Heidemaat
schappij haar 75-jarig bestaan. Aan de pers werd te
voren een exposé rondgezonden over de werkzaam
heden van deze instelling waaruit wij in deze kolom
een aantal citaten laten volgen, terwijl in de rechter
kolom enkele uitspraken van natuurbeschermings
zijde over dezelfde onderwerpen worden geciteerd.
„De Maatschappij heeft een belangrijk aandeel ge
leverd in de opvoering van de produktiviteit van de
Nederlandse bodem. Uitgestrekte arealen, vroeger
verlaten en ontoegankelijke moeras- en veengebieden
en eertijds onvruchtbare zandgronden en heide
velden, zijn nu herschapen tot bloeiende landbouwge
bieden. Door ruilverkaveling zijn destijds geïsoleerde
boerderijen thans door goede wegen verbonden met
het hoofdverkeersnet, terwijl de vroeger vaak wijd
verspreide gronden van deze bedrijven heringedeeld
en gecentraliseerd werden. Eertijds wellicht schilder
achtige hofsteden en boerenbehuizingen, die gezien
uit bedrijfstechnisch oogpunt aan zelfs minimale
eisen niet konden voldoen en in hygiënisch oogpunt
met moderne inzichten dienaangaande de spot dre
ven, zijn vervangen door doelmatig ingerichte boer
derijen die een beeld geven van het hoge peil waarop
onze wereldvermaarde land- en tuinbouw, fruitteelt
en veehouderij zich thans bevinden. Tal van veelal
uiterst primitieve en met de begrippen volksgezond
heid en woonbeschaving strijdige behuizingen hebben
in de gesaneerde gebieden plaats gemaakt voor ge
rieflijke en ruime woningen waarin het leven com
fortabeler en menswaardiger is dan men vroeger ooit
voor mogelijk kon hebben gehouden."
„De groei van de Nederlandse agrarische, produktie is na de
oorlog zo sterk geweest dat deze de groei van de binnenlandse
consumptie aanzienlijk heeft overtroffen. De landbouw' is
daardoor sterker afhankelijk geworden van de exportmoge
lijkheden. Deze op hun beurt zijn door de sterke toeneming
van de eigen agrarische produktie in de klassieke importlanden
echter eveneens verminderd. Het gevolg van het een en ander
is een bijzonder benauwende discrepantie tussen de produktie-
cijfers van de Nederlandse landbouw en de afzetmogelijk
heden. Symptomatisch is dat niemand minder dan de
directeur-generaal van de Landbouw, ir. J. W. Wellen,
op een vergadering van het Kon. Ned. Lamdbouwcomité op
14 nov. jl. verklaarde niet te geloven dat het straks nog zin
zal hebben om in Nederland graan te telen.
Pjoals bekend worden de zuivel- en akkerbouwprodukten door
middel van een stelsel van garantieprijzen uit het z.g. Land-
bouwegalisatiefonds gesubsidieerd. De begroting van dit fonds
voor 1962 vertoont voor de zuivelsector een tekort van 258
miljoen en voor de akkerbouwproducten een tekort van ruim
5o miljoen. Bij een ongunstige prijsontwikkeling kan dit
aanzienlijk stijgen: zo is in 1960 het begrote tekort van
f 291 miljoen met ruim f 108 miljoen overschreden
.Maar er is meer. Wil de landbouw uiteindelijk kunnen
concurreren, dan zijn lagere kostprijzen nodig, hetgeen be
tekent; sterke stijging van de arbeidsproduktiviteit i.c. daling
van het aantal werkers in de landbouw. Momenteel werkt
nog ca 12% van onze bevolking in de landbouw, doch de
verwachting is, dat dit percentage tzal dalen tot ca. 8% in
1980. De overige ca. 90% van onze bevolking vindt in
toenemende mate zijn werkkring in de industrie en in de z.g.
dienstensector. Steeds meer mensen stellen met groter klem
hun recreatieve eisen. Dit moet ten koste gaan van de vroeger
zo dominante positie van de landbouw bij het bodemgebruik
in ons land." „Natuur en Landschap" 196r, blz. 65-6j