m 98 Van hoeveel belang oude kerken en andere monumenten op zichzelf ook kunnen zijn, van evenveel gewicht is het totaalbeeld, waarin deze gebouwen hun plaats innemen. Eén der opvallendste kenmerken van een oude, Europese stad is daarbij, dat het stadsbeeld, beheerst wordt door die gebouwen, welke een geestelijke of representatieve gedachte tot uitdrukking brengen. Hierin onderscheiden onze sleden zich wezenlijk van Australische of Ame rikaanse. Maar juist de typerende kenmerken der oude steden worden bij allerlei vernieuwingen in toenemende mate buiten beschouwing gelaten. Vernieuwingen binnen de stadskernen, als de hier afgebeelde, weerspiegelen de geestesgesteldheid van een periode, die slechts materialistische normen weet te hanteren. Gebouwen als deze kantoorflats domineren uilsluitend door hun omvang, fe zijn daarom niet alleen door de vormgeving, maar ook in hun gehele wezen, in tegenspraak met het stadsbeeld. Daarom zijn gebouwen als deze, die het in een nieuwe stadswijk van geheel andere struc- luur.'.goed zouden doen, toch voor het karakter van een oude stadskern funest. Tot de verantwoordelijkheden van de overheid behoort onder meer, te waken over dit karakter. De oude steden vormen een facet van onze cultuur, niet minder belangrijk dan welke andere uiting van de geest ook! Deze kenmerken van de oude stad werden in tijden, die in architectonisch opzicht een gunstiger beeld vertoonden dan de jongste decennia, als spelregels be schouwd, waaraan ieder die bouwde, zich klaarblijke lijk zonder tegenspraak onderwierp. Binnen dit kader bleek een grote rijkdom van variatie mogelijk. Het stadsbeeld was vol afwisseling, maar het „rammelde" nooit. Eerst in de late 19e eeuw werd dit kader door broken. Met de typerende zelfingenomenheid van die periode begonnen allerlei individualistische bouwsels te verrijzen, bouwsels die de spelregels negeerden. De eenheid van het stadsbeeld begon ten gevolge hiervan bedenkelijk te verbrokkelen en deze funeste gang van zaken zet zich tot in onze tijd voort. Allerlei modieuze verschijnselen konden en kunnen zich vrijelijk tussen de oorspronkelijke bebouwing manifesteren. Onder veel „eigentijdse" jasjes gaat nog steeds een lelijk, ouderwets, 19e eeuws individualisme schuil. Veel van wat zich als uiterst ,,up to date" presenteer de, werd na tien, twintig jaar al weer als belachelijk verouderd beschouwd. Wij beseffen, dat de tijden veranderen, dat zich ver anderingen in de maatschappelijke structuur voor deden, dat er andere constructiemethoden en nieuwe bouwmaterialen zijn ontstaan. Wij weten, dat de ge schetste gang van zaken in sommige opzichten onver mijdelijk was, omdat het een beeld van deze tijd is, dat zich ook op andere gebieden aftekent. Dit alles neemt niet weg, dat het onverantwoord is, de architectonische ontwikkeling van onze binnensteden maar op de ingeslagen weg voort le laten gaan. Daarvoor bezitten onze oude steden, ondanks alles, nog te veel waardevolle elemen ten, die bij verantwoorde restauratie nog generaties lang hun stempel op het stadsbeeld kunnen blijven zetten. Wie steden als Hoorn en Maastricht, Florence, en Salzburg, Sevilla en Trier vergelijkt, zal begrijpen hoe de rijkdom van de Europese geest in al zijn diffe rentiatie zich in oude steden weerspiegelt. Niet één Europese stad, zelfs niet één Nederlandse, is gelijk aan de andere en de onderlinge gevarieerdheid i der steden is een rijkdom, die men bijvoorbeeld in Amerikaanse steden ten enenmale mist. Deze zeldzame verscheiden heid van onze steden mag niet vernield worden door een internationalistische bouwtrant, die' zich niet gebonden acht aan enig ander beginsel dan dat van de heersende mode, nl. een zeer eenzijdig opgevat functionalisme. Wanneer de normen, die onze steden haar architectonische vorm gaven, blijvend vogelvrij zullen zijn, dan zullen onze binnensteden; in de toe komst een volmaakt chaotisch, cultuurloos beeld te zien geven, alle schoonheidscommissies en supervisors ten spijt. Een beeld, waarin gespaarde monumenten nog slechts verdwaalde anachronismen kunnen zijn. Wanneer wij dit stellen, dan is dit niet om een „gron dige afkeer van het moderne, van de potentiële mogelijkheden van moderne architectuur en stedebouw" zoals Ji J. Vriend van veel heemschutters veronderstelt (de Groene, 26 aug. '61). 1 Voor deze afkeer noemt Vriend zelf twee oorzaken „nl. a. de ontzaglijke verwoestingen die, vooral in het ver leden, het zgmoderne bouwen in het stads- en landschapsbeeld heeft aangericht en b. het onbegrip over het wezen van wer kelijk moderne architectuur." Wat dit laatste betreft, het ligt niet in het kader van dit artikel, in te gaan op de kwestie of en in hoeverre dit onbegrip bij ons bestaat. Wij willen er slechts op wijzen, dat het onder a. genoemde in onze stadskernen mogelijk was en mogelijk zal blijven, zolang al te eigen tijdse, beperkte, uiterst vergankelijke inzichten worden verheven tot norm. Wij voelen ons voluit moderne mensen, maar wij gevoelen ons (juist daarom) tege lijkertijd zozeer vei bonden met verleden èn toekomst, dat wij beducht zijn niet voor een moderne architec tuur maar wel voor een architectuur die zich binnen de stadskernen ontheven acht aan de daar geldende

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1962 | | pagina 28