.m 97 ZwctlC t' Tas K44iert$n>ehP,A*nter4*m I. De bebouwing van een oude stad ontstond binnen het kader van algemeen geaccepteerde normen, waardoor hel stadsbeeld een grote mate van archi tectonische eenheid vertoonde, ondanks een rijke variatie van bouwstijlen. 2. In de tweede helft van de 19e eeuw achtte men zich aan deze normen niet meer gebonden. Binnen de stadskernen verrezen allerlei individualistische bouwsels, waardoor het stadsbeeld begon te „rammelen". 3. Dit verschijnsel zet zich voort tot in onze tijd. fo kan men moderne gebouwen zien, die op zichzelf zeker niet slecht te noemen zijn, maar die niettemin de eenheid van het stadsbeeld op storende wijze verbreken. De samenhang van het stadsbeeld dient, zeker in waardevolle oude stadsgedeelten) be langrijker te zijn dan het afzonderlijke gebouw. Men zal in de stadskern op een andere wijze modern moeten bouwen dan in een nieuwe stadswijk. zelden een weinig overtuigend produkt het resultaat. De tweede mogelijkheid lijkt op het eerste gezicht veel redelijker: Wij zijn toch 20ste eeuwse mensen, en bouwde men ook vroeger niet in de stijl van de eigen tijd, gotisch naast romaans, klassicistisch naast ren- naissance? Waarom dan nu niet op onze wijze het zelfde gedaan? Waarom nu niet, evenals vroeger stijl naast stijl"? Deze redenering lijkt zeer overtuigend en men komt haar dan ook regelmatig tegen. Velen wijzen er op, dat oud en nieuw een boeiend contrast kunnen vor men, dat men belangrijke oude architectuur het meest in zijn waarde laat door er eerlijk modern naast te bouwen. Maar wanneer dit zonder meer waar was, zou de St. Laurens in Rotterdam temidden van een geheel 20ste eeuwse omgeving een stialend voorbeeld van boeiende contrastwerking moeten tonen. Wij weten echter wel beter. De herbouwde kerk werd een dood museumstuk, een anachronisme in een omge ving, die haar aanwezigheid, stedebouwkundig ge zien, negeert. Ook omgekeerd maakt een modern gebouw in een oud stadsgedeelte een vaak onwezenlijke indruk. Wie de in dit nummer afgebeelde kantoorpanden aan de Keizersgracht te Amsterdam of in Maastricht ziet, moet wel bijzonder naïef zijn, te menen, dat het slechts een kwestie van wennen is gebouwen als deze in het stadsgeheel te accepteren. De theorie van „stijl naast stijl", blijkt in ons tijdperk slechts zelden zonder meer op te gaan. In plaats van de boeiende verrijking van een oud stadsbeeld bete kenen veel eigentijdse gebouwen niets meer of minder dan een betreurenswaardige ontluistering daarvan. Komt dit alleen, omdat hier meestal minder begaafde architecten aan het werk waren? (zoals architect J. J. Vriend stelt in „de Groene" van 26 aug. 1961). Wij geloven er niets van. Wanneer dit waar was, hoe zou men dan het ver schijnsel moeten verklaren, dat vele gebouwen, die op zichzelf gezien alleszins acceptabel zijn (zoals de ge noemde voorbeelden), toch het stadsbeeld zo pijnlijk kunnen ontwrichten? Men kan niet zeggen, dat hier geen bekwame lieden aan het werk geweest zijn. In „Maastricht in 1960", een gemeentelijke uitgave, lezen we: Deze bouwplannen trokken overal grote aandacht, vooral omdat de beide architecten in samenwerking met prof. ir. F. P. J. Peutz als supervisor bewust hebben afgezien van een historiserend ontwerp en zich hebben gebaseerd op heden daagse architectuuropvattingen. Hoe bekwaam de ontwerpers ook waren, uit deze toe lichting blijkt, dat ook hier slechts het eerder om schreven zwart-wit schema als uitgangspunt gediend heeft. Maar de praktijk bewijst telkens weer, dat dit veel te beperkte uitgangspunt geen bruikbare basis kan bieden en slechts tot mislukkingen leidt. Want een keuze „traditioneel of modern" kan eerst gedaan worden op grond van een duidelijk begrip voor de archi tectonische normen, die de oude stad zelf krachtens haar structuur stelt. Eerst binnen dit kader heeft het zin, een keuze te doen tussen „traditioneel of modern" Het wordt de hoogste tijd, dat juiste en onjuiste nor men duidelijk omschreven en vastgesteld worden en de juiste een bindende geldigheid krijgen. Bij het vaststellen van deze normen zal men nauwkeurig dienen te analyseren, wat het geheim is van de merk waardige éénheid, die, ondanks alle variatie, zo ken merkend is voor het oorspronkelijke beeld der oude stadskernen. Wat ons in het oorspronkelijke stadsbeeld opvalt, is allereerst, dat steeds die gebouwen domineren, die ook werkelijk een geestelijke of representatieve gedachte belichamen: torens, kerken, schouwburg of stadhuis, fje markeren het onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken, tussen het alledaagse en dat gene, wat van een andere orde, een ander „formaat" is. De overige bebouwing richt zich hiernaar. De breedte van straten en pleinen en de hoogte der omringende huizen zijn in harmonie met elkaar. Hoe ook onderling gevarieerd in hun details, alle gebouwen hebben een gemeenschappelijk stelsel van verhou dingen, hetgeen o.a. blijkt uit de volmaakte plaatsing der ra men. Dakhellingen en dakvormen zijn harmonisch op elkaar afgestemd. De gevelwanden vertonen een uitgesproken verticale indeling. Kleur, ritme en materiaal vormen een grote éénheid.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1962 | | pagina 27