96 Op de Wegverkeersdag 1962 wees de voorzitter van de K.N.A.C., mr. A. W. baron van Imhoff, op de hier gesignaleerde gevaren. „Alle doorbraken, alle parkeer garages, zullen nog niet voldoende zijn om tegemoet te Komen aan een verkeer, dat twee tot drie maal de omvang zal hebben van het verkeer van nu"„De koper is niet te bewegen, van zijn privè-vervoermiddel over te stappen in bus of tram, zolang de service (en in 't bijzonder de frequentie) van het openbare vervoer zoveel te wensen laat", aldus de K.N.A.C.-voorzitter. Wellicht komt er een ogenblik, dat de uittocht der kopers zulke ernstige vormen aanneemt, dat de gemeenten alsnog het openbaar vervoer met alle kracht zullen bijspringen, maar waarschijnlijk zal het dan reeds te laat zijn", riep hij uit. (Alg. Handelsblad, 7 juni 1962). Een overvolle en een verlaten binnenstad, het zijn twee uitersten van één probleem, een probleem, waarmee vooruitziende gemeentebesturen zich tijdig en inten sief zullen moeten gaan bezighouden. Zij zullen o.a. moeten nagaan, voor welke kantoren en bedrijven nevencentra gewenst zijn en voor welke juist niet. Zij zullen zich een duidelijk beeld moeten vormen van de toekomstige functies der binnenstad. Eén der belang rijkste zal zonder twijfel zijn: de recreatieve functie. Wij bedoelen daarbij niet alleen de aanwezigheid van schouwburgen e.d., maar wij willen in 't bijzonder wijzen op het recreatieve belang van een stadsbeeld, dat door zijn afwisseling, zijn historisch geroeide ka rakter, een ideale achtergrond is voor degenen, die van hun alledaagse woonsfeer uit naar ,,de stad" gaan om er te winkelen, om er op een terrasje te zitten en er wat gezelligheid te vinden. Sfeer Wij zijn er ons van bewust, dat „de sfeer van een oude stad" een moeilijk te omschrijven begrip is. Maar dat wil bepaald niet zeggen, dat men daarom aan zo'n „vage" kwestie geen aandacht zou behoeven te schenken. Want al is sfeer geen vastomlijnd begrip, zij is overal en zeer reëel aanwezig, zij bepaalt de ge voelens van lust of onlust, die men ten aanzien van een bepaalde omgeving koestert. Men vindt het winkelen in de binnenstad „gezelliger" dan in de nieuwste stads wijk. Een hete, naar benzine riekende, open ruimte vol geparkeerde auto's is beslist anders van sfeer dan een kerkplein met bomen en marktkramen. Het dem pen van een gracht, het vellen van geboomte kan het aspect van een gehele omgeving veranderen. Eén on gevoelig gebouw kan een hele straatwand bederven. Een aangename sfeer kan door een ogenschijnlijk kleine verandering in het tegendeel verkeren. Het element sfeer speelt een te grote rol in het leven, ook in het stedelijkeleven, ook in het stadsbeeld, om het toe val hiet de vrije hand te laten. Juist omdat het zo be trekkelijk ondefinieerbaar is, verdient het de grootste aan dacht! In de vormgeving der straatverlichting, in de beplanting (waarop wij nog uitvoeriger terugkomen), in de wijze van bestraten, in het weren van ontsierende reclame enz. zal een gemeente kunnen tonen, of zij begrip heeft voor de sfeer van de stad. Waarom restaureren Voor de juiste sfeer van een stad zal het met name nodig zijn, dat een groot aantal huizen en'zelfs gehele straten en buurten, die typerend zijn voor het stadsbeeld, behouden blijven. Dit zal veel restauraties met zich meebrengen, maar het is nodig, wil men het „eigen gezicht" van een stad als een kostbaar goéd bewaren. Want zoals gezegd, het wordt steeds meer duidelijk, dat één der belangrijkste functies van „het monument stadskern" in de toekomst zal zijn: een sfeervol, historisch en fantasierijk tegenwicht te vormen van de rechtlijnige eentonigheid der dagelijkse omgeving van het overgrote deel van ons volk. Ir. R. Meischke vatte deze gedachte in een opstel over „Monumentenzorg sinds 1945" aldus samen: „Wij moeten bedenken, dat er in onze grote steden „parken" kunnen zijn van oude huizen en grachten. Niet alleen voor het buitenlands tourisme, maar ook voor onze eigen recreatie is het, dat wij deze monumenten in stand moeten houden. Het monument van vroeger zal een behoefte zijn voor de toekomst en hoewel wij deze wereld van de toekomst niet kennen, één ding weten wij toch heel zeker: de gebouwen die wij op het ogenblik in stand houden, zullen zóveel verschillen van wat men dan gewoon is, dot zij steeds opgemerkt zullen worden en dat zij steeds zullen wezen een verrijking van het leven van alledag. Want ten slotte wil een monument geen museum stuk zijn, het wil een gebruikt ding zijn in het leven van nu en in het leven van de toekomst, een stuk, dat iedere dag gezien en iedere dag opnieuw beleefd wordt". Het komt ons voor, dat deze visie op de oude stads kernen getuigt van een geestesgesteldheid, die veel moderner, veel meer waarlijk op de toekomst gericht is, dan de gedachtengang van vele radicale „Feuch- tingers". Men bedenke bovendien, hoe goed het zal zijn, in een tijdperk waarin de architectuur (geheel logisch overigens) steeds meer een internationaal karak ter krijgt, toch ook nog gebieden te kunnen vinden waar men zich omringd weet door een echt Neder landse bouwtrant. Want voor het welzijn van een volk zijn naast royale autobanen, hygiëne en efficiency nog andere dingen nodig. Ook op dit gebied is het woord van kracht: „De mens zal bij brood alleen niet leven" „Stijl naast stijl" Er zal in onze oude stadskernen echter niet alleen gerestaureerd, er zal ook vernieuwd moeten worden. Men zou nauwelijks een onderwerp kunnen bedenken, waarover meer misverstand en verwarring bestaan dan over de kwestie hoe er temidden van een bestaande, oude bebouwing in de stadskern nieuw gebouwd moet worden. Voor veel architecten is de zaak eenvoudig. Zij formu leren een zwart-wit schema: imitatie-oud, historiserend of: modern, eerlijk-eigentijds. Natuurlijk, wanneer de zaak zo simpel gesteld wordt (en dit is meestal het geval), zal de weg vrij zijn voor allerlei misère. Wan- neei de keuze valt op de eerste mogelijkheid, is niet

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1962 | | pagina 26