De gustibus
non est disputandum
8
Over smaken valt niet te disputeren, zeiden de oude
Romeinen. Men heeft het desondanks voor en na
met geestdrift gedaan. Moeilijker wordt het dispuut
wanneer er geen smaak meer voorhanden is die stof
levert om argumenten uit te putten en in woord en
weerwoord tegen elkaar af te slijpen, wanneer het
woord smaak zijn zin verliest.
Een kleine twee eeuwen geleden stond in de tuin
aanleg de klassicistische smaak tegenover de roman
tische. De een hield vast aan de grote stijl van Le
Nötre, aan de symmetrische lanen en perken, de
geschoren hagen en berceaux, de ander vond dat
maar stijf en onnatuurlijk en vroeg naar slingerpaadjes,
grillige vijvers en een goed gearrangeerde doorkijk
als verrassing. Op enige afstand gezien hebben beide
opvattingen rijke oogst gedragen. Zij steunden dan
ook ieder op een idee over schoonheid en natuur
beleving. Men kon de argumentatie van de ander
bestrijden, niet zijn bestaansrecht.
Iets dergelijks geldt ook voor de stijlwisselingen in
architectuur en decoratie. Menige oude stad kan de
voorbeelden leveren: een kerk uit de late middel
eeuwen, een stadhuis uit de 17de eeuw, woonhuisgevels
van 1650 tot 1800; en zie hoe fraai zij met elkander
harmoniëren, elk in zijn eigen stijl, ook de eenvoudige
burgerwoningen waar geen architect van naam aan
te pas kwam. Maar het huis of de winkelpui uit 1900?
En het woonblok uit 1962 Theoretisch is er geen
verschil. Elke tijd heeft zijn eigen stijl, en op zichzelf
redelijke specimina van verschillende perioden kun
nen naast elkaar staan.
Doch neem de proef en ga kijken, niet door fraai ge
presenteerde moderne architectuurfoto's te vergelijken
met soortgelijke van historische gebouwen, maar door
de nabuurschap in zijn dagelijkse doen na te gaan, in
het doorsnee stads- en dorpsbeeld. Dan blijkt er in
vele gevallen geen sprake te zijn van verschillende
smaken of stijlen, oude en moderne, maar van een
verschil tussen stijl en geen stijl, tussen smaak en wan
smaak, scherp gesteld: tussen bouwkunst en bouw-
kitsch.
Elke discussie over het gezicht van onze tijd in zijn
verhouding tot dat van voorbije perioden blijft
gepraat in de ruimte wanneer men vergeet dat be
halve de kwaliteit ook de kwantiteit ter zake doet
en in sommige opzichten de doorslag geeft. Om een
voorbeeld te noemen: een landkaart uit de tijd van
koning Willem I maakt duidelijk dat het ontginnen
van woeste gronden toen een nuttige zaak was. De
steden en dorpen waren klein, de armoede was groot,
de ruimtereserve leek onbeperkt. Het antwoord op
de vraag van die tijd was de Ned. Heide Maatschappij,
niet de Vereniging tot Behoud van Natuurmonu
menten. Nu geldt het tegendeel.
De laatste eeuw heeft op vele gebieden van kunst
zinnige vormgeving een verschijnsel voortgebracht
dat de kunsthistorici liefst over het hoofd zien: de
kitsch, de commerciële schijnkunst die als echt gepre
senteerd wordt en leeft van stijlrestanten. Het is on
juist het verschijnsel kitsch te identificeren met hetzij
de vorige-eeuwse neo-stijlen, hetzij met de machinale
productie van gebruiksgoederen, al hebben deze
beide factoren onmiskenbaar een rol gespeeld bij het
ontstaan van de kitsch. Men moet thans nuchter
constateren dat de hedendaagse muziek die de grote
massa aanspreekt niet uit het werk van de belang
rijkste componisten bestaat, maar uit het lichte
genre, de „tophits"; dat de kitschhandel floreert,
maar de kunsthandel niet, dat het aesthetisch ver
zorgde interieur een uitzondering vormt en dat sinds
de Berlage-tijd het streven naar verantwoorde mo
derne meubelen en siervoorwerpen onmiddellijk
„verkitscht" wordt door handige, goedkope namaak,
die, gestuwd door de machtige middelen van industrie
en reclame overal doordringt waar eertijds hetzij de
beoefenaar der traditionele volkskunst, hetzij de stijl-
zekere ambachtskunstenaar de dingen gestalte gaf.
En de architectuur? Het zou een vreemde illusie zijn
te menen dat de kitschinvloed zich wel overal elders
doet gelden, maar op de bouwkunst geen vat zou
hebben. Toch liggen daar de verhoudingen iets
anders. Wel heet immers de architectuur de moeder
der kunsten, maar van de architect worden ook
technische kennis, zakelijk inzicht en organisatorische
capaciteiten verlangd en de situaties waarin de
principaal alleen naar deze kwaliteiten vraagt en
het kunstenaarschap van zijn architect slechts een
lastige bijzaak vindt, zijn elke architect bekend.
Het kitsch-element dat in elk kunstvak zijn verder
felijke invloed doet gelden, kan zodoende in de archi
tectuur gecamoufleerd worden door praktische
eisen aan de ene, en praktische hoedanigheden aan
de andere kant. Er is een groot talent en een sterk
karakter nodig om in deze verhoudingen zowel het
kleurloze cliché als de modieuze stunt te vermijden,
en om tot een resultaat te komen waarvan men over
vijftig of honderd jaar kan zeggen: kijk, dat is toch
knap gedaan, het blijft een mooi gebouw en het is
bij de wisselende gebruikseisen nog steeds bruikbaar.
Hoe groot zou het percentage zijn van de huidige
haastige, vaak slordig uitgevoerde, op rendement
en technische outillage toegespitste bouwproductie,
dat grote verwachtingen in deze richting wettigt?
Wie niet van de populaire programma's houdt, ge
bruikt zijn radio spaarzaam. Hij kan de jengelende
klanken niet overal ontlopen, maar hij heeft de
mogelijkheid door het kiezen van concerten en platen
zijn eigen smaak te volgen. Met de lorrige schilde
rijen, beeldjes, gordijnstoffen en meubelen is het
niet anders gesteld: wie niet wil, hoeft dergelijke
zaken niet in zijn huis te halen. Maar de stijlloze
bouwsels kunnen wel het gezicht van ons land over
woekeren. Zij dringen zich op en eisen in stad en land
de ruimte op voor'hun uitdrukkingsloze verschijning.
Daarover is geen dispuut meer mogelijk. G. B.