koopmanshuizen en pakhuizen buiten Schielands
Hoge Zeedijk, buiten Schiedamsedijk en Hoog
straat, zijn beslag had gekregen, bleef de stad in
een betrekkelijk statisch evenwicht en zou niet
eerder weer in een grote en steeds versnelde
beweging geraken aleer in het laatste kwart van
de 19de eeuw de sprong over de rivier werd ge
nomen door de bouw van de Willemsbrug en het
Overmaasse in de stedelijke activiteiten ging delen.
Rotterdam, de stadskern, was toen een zeer fraaie
oud-Hollandse stad, beheerst door de St. Laurens-
toren, en hoevele vreemdelingen, komend uit aller
heren landen, prezen niet het schilderachtige beeld
van de grote koopvaarders, liggend temidden van
de statige bebouwing ladend en lossend een
beeld dat zelfs voor Holland volmaakt uniek was.
Er was, toen de dreiging van de tweede Wereld
oorlog naderde, nog zeer veel van die schoonheid
behouden, zeker meer dan de oppervlakkige be
zoeker kon gewaar worden, al waren de havens
die ik zo juist noemde, langzamerhand voor de
binnenvaart bestemd en al waren er, door de
voortvarendheid der commercie, ongetwijfeld won
den geslagen.
De meidagen van 1940 hebben deze waardevolle
erfenis met één klap volkomen weggevaagd. Reeds
vóór de fatale 14de mei gingen tijdens de oorlogs
handelingen al verscheidene panden aan de Boom
pjes en in de oude stadsdriehoek in vlammen op,
maar na het grote bombardement was vrijwel
alles wat de eeuwen binnen de oude veste hadden
gewrocht, „restlos verschwunden". Het verleden
van onze stad kon alleen nog maar uit de afbeel
dingen visueel tot ons spreken.
Men begrijpe goed welk een breuk dit betekent
in het leven van de bewoners. Want een stad,
waarin relieken uit het verleden of wat daar
voor doorgaat—slechts verdwijnen om der wille van
onvermijdelijke verkeersverbeteringen, doorbraken,
saneringen, moderniseringen, blijft altijd nog her
kenbaar, blijft altijd toch de eigen stad. Wij, Rot
terdammers, werden in de oorlog geconfronteerd
met een uitgestrekt puinveld, een onbarmhartige
vlakte, stuitend tegen de 19de eeuwse wijken van
West en Noord en Oost. Met slechts ijl eri door
zichtig, als een truc-foto, daar overheen afgedrukt
het romantische en dierbare herinneringsbeeld dat
het decor was geweest van onze jeugd.
En het jonge geslacht, dat dit heimwee niet meer
kent, dat niet onder de platanen van de Blaak en
langs de kaden van de binnenhavens heeft geslen
terd, maakt niet meer mee de natuurlijke groei en
verandering die elke zich ontwikkelende stad te
zien geeft, maar is nu getuige van de snelle wor
ding van een modern milieu uit het niets, het
milieu van glas en beton en efficiency, het milieu
ook dat zeker enkele generaties nodig zal hebben
om weer een echt-menselijk habitus te krijgen.
Zo kom ik tot de tweede reden welke het goed
cloet zijn dat deze tentoonstelling naar Rotterdam
wordt gebracht. Want Rotterdam heeft dit nodig,
heeft er behoefte aan. Het wonderlijke van de
huidige situatie is n.1. dat de moderne mens in
zijn moderne entourage alles „van deze tijd"li
kennelijk op een of andere wijze zich van een
tekort bewust is, kennelijk althans niet de volle
dige bevrediging ondervindt van de resultaten
dezer doelbewuste bouwactiviteit. Er is, bij alle
traditionele vitaliteit welke zonder mankeren
vooruit in de toekomst blikt, een merkwaardige
belangstelling aan het groeien voor de historie,
een bijna vertederd terugzien naar het vertrouwde
dat zo plotseling verdween en zo innig aan onze
aard uitdrukking gaf. Een genootschap als „Ro-
terodamum'' ondervindt meer interesse en mede
werking dan ooit te voren. En het streven om te
behouden en te herstellen het weinige, zeer weini
ge, dat de ramp ons heeft gelaten, ontwikkelt zich
zienderogen.
De restauratie door de stedelijke overheid van het
merkteken onzer stad, de St. Laurenstoren, is al zo
ver voortgeschreden dat het eind in 't zicht komt;
het zo gelukkig behouden Hemony-carillon speelt
117
Het verdwenen Rotterdam: Nieuwe Haven nr.^59.