Ook het platteland „verandert"
Cultuurtechnicus tegen schoonheidsbepalingen
1
Monumenten en natuur in oorlog en welvaart
Het wordt straks 15 jaar geleden dat van de gevolgen
van de oorlog voor ons steden- en landschapsschoon
een droeve balans moest worden opgemaakt, (o.m.
Bulletin K.N.O.B., 5e serie, ie jaargang, Leiden 1947;
en resp. Mr. J. J. van Bolhuis en Dr. V. Westhoff in
„Onderdrukking en Verzet", z.j., blz. 341-362).
Door vele onherstelbare verliezen werd ons land
in enige catastrofale jaren ook in zijn bezit aan monu
menten van cultuur en natuur aanzienlijk armer.
Men zou oppervlakkig verwachten, dat in een tijd
van vrede, herstel en herbouw het ons op dit gebied
overgeblevene verder onaangetast en definitief veilig
gesteld zou zijn. Telkens moet echter worden gecon
stateerd dat hier het verval voortschrijdt en dat de
verheugende naoorlogse opbloei en dynamische ont
wikkeling op bijna alle gebieden, voor deze waarden
juist destructief dreigen te zijn.
In Heemschut moeten telkens weer een menigte ge
vallen gesignaleerd worden, waarin onze Bond tracht
op te komen voor de door onze welvaart bedreigde
culturele waarden.
Natuurlijk pikken Monumentenzorg en Natuurbe
scherming ook een graantje mee van deze welvaart.
Een zo gering graantje echter, dat het in geen enkel
opzicht nog in staat is het behoud van een reeds te
miniem basisaantal van monumenten te verzekeren
(Ir. R. Meischke: „Monumentenzorg en toch ruïnes",
Elseviers weekblad 29 augustus 1959). Evenmin is
dit voldoende om natuurterreinen voor wetenschap en
recreatie door aankopen als reservaat veilig te stellen
tegenover expansie van industrieën, landbouw en
andere, soms zelfs buitenlandse exploitatie. (Natuur en
Landschap, blz. 59 en 83).
Anderzijds dreigen voor oorlogsgeweld gespaarde
monumenten en gehele historische stadsbeelden ten
offer te vallen aan de luxeauto, zoals diens onstilbare
asfalthonger overal ons cultuurland en ook onze
schaarse bos- en duingebieden verder dreigt aan te
snijden. Wanneer hier de eisen tot aanpassing of wij
ken wederzijds gesteld worden, lijkt het wel zeer nodig
om de waarde van de ons resterende monumenten,
ons landschap en onze resten vrije natuur te stellen
tegenover de gemakzucht en andere begeleidings
verschijnselen van onze welvaart: ik noem speciaal
als afval-product het duur vertoon van sleeën met
blikkerende staartvinnen, die de bezitters vanzelf
sprekend op de openbare weg tot vlak voor hun kantoor
en huis moeten brengen. Alsof een eindje wandelen
of fietsen ongezond zou zijn voor deze heren, die voor
hun gemak onze culturele erfenis zouden willen laten
verwijderen en het asfalt van hun huis af doortrekken
tot in de stilste bossen en liefst vlak langs de gehele zee-
reep. (G. van der Baan: „Waar de blanke top der dui
nen", Natuurbeschermingswacht, oct. 1959, blz. 1-4).
Het was vooral het behoud van ons stadsschoon,
waarvoor de laatste tijd in „Heemschut" werd opge
komen. Tegenover voorstellen tot doorbraken en dem
pingen in de relatief zo kleine historische stadskernen,
bepleitten vele artikelen een beperking van het ver
keer hier tot het werkelijk noodzakelijke, en opneming
en aanpassing van het waardevolle stadsschoon tot
hoger cultureel en economisch rendement in de mo
derne stedelijke samenleving. Deze problemen zijn
immers vooral in de steden geconcentreerd, en vallen
daar in elk geval het meest in het oog.
Het platteland
Veel opvallender voor het grote publiek, vooral in
het winterseizoen, voltrekt zich echter het ingrijpende
proces van de ontwikkeling en modernisering van het
Nederlandse platteland, dat nog steeds leidt tot
recreatieve en culturele verliezen. Elk voorjaar en
iedere zomer constateert de een hier, en een ander
daar, dat een hem bekend en dierbaar terrein of ob
ject, vaak een fraaie boerderij of molen, is verdwenen
of bedorven. Zulke verliezen worden individueel
sterk gevoeld, maar hebben minder de algemene
aandacht.
Deze objecten zijn vaak minder dan in de steden
spectaculaire en belangrijke monumenten van ar
chitectuur, zodat een actie tot behoud dan niet ge
rechtvaardigd lijkt, hoewel zij het karakter van een
wijde omgeving bepalen. Maar boerderijen zijn,
anders dan stadswoonhuizen, direct aan het bedrijf
verbonden, een bedrijf dat aan snel veranderende
werkwijzen aanpassing van de gebouwen vraagt.
Het platteland dient echter naast de belangen van
de landbouw ook die der recreatie. Deze laatstgenoem
de functie wordt steeds belangrijker al naar mate de
stedelijke bevolkings-centra verder uitgroeien.
Tien stellingen
Deze tegenstrijdige belangen ten plattelande werden
reeds in 1949 zeer duidelijk geformuleerd in tien stel
lingen, opgesteld door de Contact Commissie voor
Natuur- en Landschapsbescherming en de toenmalige
Stichting voor de Landbouw. (Natuur en Landschap,
3e jaargang nr. 1, april 1949, blz. 7-11, en idem 12e
jaargang nr. 3, herfst 1958, blz. 232-240).
Terwijl enerzijds de taak van de Nederlandse land
bouw wordt omschreven als het winnen van zoveel
mogelijk producten tegen zo laag mogelijke kostprijs,