Het Plan Feuclltinger stedebouwkundig gezien
De verkeersmoeilijkheden hebben in de meeste
oude steden van enige omvang de ogen geopend
voor de noodzaak zich rekenschap te geven van de
maatregelen, die nodig zijn om deze steden en voor
al de stadskernen geschikt te houden of wederom
te maken om er te werken, te wonen en te verkeren
(Leiden, Alkmaar, Delft, Utrecht, Dordrecht,
Amsterdam, Den Haag, Haarlem, enz. enz.).
Enerzijds is het een gelukkig verschijnsel, dat men
beseft niet langer te kunnen volstaan met inciden
tele oplossingen: hier wat gebouwen afbreken,
bomen rooien, grachten dempen, door het maken
van een doorbraak, een straatverbreding, een
grotere uitzic.hthoek, parkeerruimte e.d.; elders
behouden van enkele waardevolle oude gebouwen
of gevels door tegengaan van afbraak of verbou
wing of door bevordering van restauratie en sparen
van bestaande plantsoenen, parken of straat- en
pleinbeplantingen. De tijd, dat men op die manier,
met de beste bedoelingen, onze mooie oude steden
verprutste en ze ten slotte voor elk gebruik onge
schikt dreigde te maken, gaat de hemel zij
dank voorbij.
Anderzijds is het bedenkelijk, dat thans de reactie
(en wellicht ook het stimulerende voorbeeld van
wederopbouwplannen voor verwoeste stadscentra)
de weegschaal naar de andere kant doet doorslaan.
In vele gevallen dreigen de neiging om toch vooral
rationeel en vooruitstrevend te zijn, de vrees om
van een oude stad een soort museum te maken en
het eenzijdig toegespitste streven om het verkeer
het volle pond te geven, te leiden tot vernietiging
van het karakter en de schoonheid van de oude
stadskernen, zonder dat de zekerheid wordt ver
kregen, dat daardoor de voorwaarden voor een
goede eigentijdse ontwikkeling ontstaan.
Het is een illusie te menen, dat een oude stadskern
door drastische maatregelen ten behoeve van het
verkeer in een mooie nieuwe 20ste-eeuwse stads
kern kan worden herschapen. De stad wordt uit
zijn verband gerukt. De goede verhoudingen tussen
breedten en dwarsprofielen van de straten en hoog
ten van de gebouwen gaan te loor. Het resultaat
wordt een gehavende stad met veelal banale stads
beelden en een onevenwichtige structuur.
Begonnen dient te worden met de ontwikkeling
van een stad in zijn geheel te bezien. Nodig zijn een
onderzoek naar de wijze, waarop de behoeften,
waaraan een stadskern als onderdeel van de gehele
stad moet voldoen, zich in de toekomst zullen ont
wikkelen, en een ontwerp voor een daaraan beant
woordend algemeen structuurplan voor de stad en
de stadskern, waarin de vier stedebouwkundige
elementen werken, wonen, ontspanning en ver
keer in onderlinge wisselwerking tot een goed en
schoon geheel zijn verwerkt. Pas daarna kan bin
nen dit kader een verantwoord plan voor regeling
van het verkeer worden opgesteld.
Ten onrechte worden in tal van gevallen eenzijdig
gerichte plannen voor verbetering van de verkeers-
toestanden structuurplannen genoemd en worden
verkeersplannen zonder voorafgaand structuurplan
opgesteld.
Dit is voor Utrecht geschied. Aan het verkeersplan
van Feuchtinger is geen algemeen stedebouw
kundig structuurplan voorafgegaan. Feuchtinger
zelf heeft enerzijds blijk gegeven de behoefte aan
een voorafgaand structuurplan te beseffen, waar hij
zegt, dat wonen, werken en recreatie bepalend zijn
voor de verkeersproduktie. Anderzijds spreekt hij
ten onrechte van een wederzijdse wisselwerking
tussen „verkeer en stedebouw", alsof niet ook om
gekeerd de verkeersmogelijkheden bepalen, welke
mogelijkheden voor werken, wonen en recreatie er
zijn en alsof het verkeer niet mede een onderdeel is
van het algemene stedebouwkundige structuur
plan, waarin de wisselwerking tussen alle vier stede
bouwkundige elementen tot uitdrukking is ge
bracht en tot een synthese is verwerkt.
Ter voorkoming van misverstand zij hier dadelijk
uitgesproken, dat daarmede niet gezegd wil zijn,
dat er bij plannen voor stadskernen met speciale
verkeersvraagstukken geen reden kan zijn de ver-
keersdeskundige, wiens taak het is de uitwerking
van het structuurplan voor het onderdeel verkeer
ter hand te nemen, onmiddellijk bij de samen
stelling van het structuurplan te betrekken in plaats
van pas achterna. In dat geval kan hij echter daar
bij zijn taak alleen goed verrichten als één van een
team van deskundigen, die allen hun stem bij de
samenstelling van het structuurplan doen horen.
Het is niet voldoende, dat, zoals in Utrecht ge
schiedde, aan de verkeersdeskundige documentatie
materiaal ter beschikking wordt gesteld, dat door
deze, zo goed hem dat mogelijk is, wordt verwerkt.
Zo blijkt b.v. wel uit een der kaarten van het ver
keersplan, dat het de bedoeling is grote verouderde
wijken te saneren. Er blijkt echter niet uit, wat er
voor in de plaats zal komen, terwijl dit toch (ook
naar de mening van Feuchtinger zelf) van over
wegende invloed zal zijn op de verkeersbehoeften
ter plaatse.
76