36 en protestanten als eigenaars hadden. Het schip was wit gepleisterd en maakte met zijn hoge balkenzoldering een statige indruk, het koor was in neo-Gothische trant bont gepolychromeerd. De oude foto's waarop men die toe stand nog kan zien, zijn een wel uiterst curieuze illustra tie van de godsdienstgeschiedenis van de vorige eeuw. Maar beide ruimten misten toch hun gelukkig perspec tief en het gevolg van de restauratie van 1933, die zoveel verscheidenheid en tevens toch zulk een strenge gebon denheid van ruimte-eenheden weer tot hun recht deed komen en zulk een uiterst fijnzinnig genuanceerde lichtwerking herschiep, moet dan ook een grote verras sing geweest zijn. Het middenschip, dat zich, evenals het hoogkoor, geheel aanpast aan de breedte van de kruistoren, heeft royaal verlichte zijbeuken, die vrijwel even breed zijn als het schip. Het transept, dat lager is dan het schip en het koor, maar dezelfde breedte heeft, heeft in zijn westmuren geen ramen. De schipzijbeuken en het transept nu zijn aaneengeschakeld door de grote kapellen aan de westzijde van de dwarsarmen: de noordelijke kapel is tegenwoordig weliswaar vol gestouwd met een orgeltribune, maar de zuidelijke is wijd naar de zijbeuk en het transept geopend en beant woordt geheel aan de licht en ruimte gevende functie die haar is toegedacht. Maar het merkwaardigste ele ment in deze ruimtegroepering blijft toch de kruis toren. Is dat vlakke hoge front midden in de kerk wel mooi Het onderbreekt immers het voortijlen van de traveeën naar de koorsluiting, het roept een halt toe aan de bezoeker en laat slechts een mysterieuze glimp zien van het heilige der heiligen. Maar dat was ook de bedoeling in de 15de eeuw: men mag dit toren massief als een soort triomfboog opvatten, die heilig dom en vólk scheidt en de ceremoniën versluiert, geheel overeenkomstig het esoterische dat de laatmiddel eeuwse liturgie eigen is. Des te exclusiever moet het koor-einde geweest zijn, toen zich in het koor boven dien nog een oxaal bevond. Het is bij de torenbrand van 1468 verwoest, een rekening van 1468/69 geeft althans te kennen, dat zekere Jan van Cnaest „bij herti ghewrocht" heeft ,,and docgael, mitsgrs Jan de Brieve" Toch is de onderbreking van de axiaal gerichte kerk ruimte door de toren niet onverhoeds en hinderlijk. Een verantwoorde caesuur is bereikt in het poëtisch rhythme van het interieur. Een boeiend blikpunt wordt geschapen in de kooromgang met de straalkapellen; een mooie lichtwerking ontstaat in de koorlantaarn, waar het zwevende van het licht na de onderbreking door het halfduister in de toren, des te meer opvalt, en ook omgèkeerd, naar het schip, ontstaat een verrassen de doorkijk, waarin het gebrandschilderde raam van Joep Nicolas in de westgevel een goed verantwoord aandeel heeft. Het is eigenlijk alleen die inwendige ruimtelijke functie, waarin de Hulsterse toren overeen komsten vertoont met de Vlaamse torens van Deinze en Beveren en meer nog met Herentals. Maar wel moet de plaats yan de toren, als kruistoren, als een kenmerk van de Vlaamse kust-Gothiek gelden en de Hulsterse toren met zijn dwarspand kan beschouwd worden als een Vlaamse rest waarmee zich een Brabantse basiliek verbindt. C. PEETERS r^ch-'Y kW"- De Moerschans bij hel beleg van 1645 (Vervolg van bladz24) generaal Koenraad Willem van Dedem er in slaagde een Franse aanval daarop, onder Vauban, af te wijzen (30 aug.-5 sept. 1702). Helaas werd de vesting op 10 mei 1747 aan de Fransen lafhartig overgegeven; dit was ongetwijfeld aanleiding tot verbetering van de vestingwerken welke behalve een vernieuwing van de poorten o.a. bestond in de verbouwing van het Havenfert, in de jaren 1755 en 1756, tot een hoornwerk van grotere sterkte dan Coehoorn's redoute (zie de afbeelding op b'z. 24). Nog in 1790 is de genoemde linie versterkt door een beter inundatie-systeem (kaart nr. 3723 in Alg. Rijks archief), maar spoedig daarna verloor de vesting haar betekenis voor de landsverdediging. Als nasleep van de verwikkelingen met België kwamen nog in 1845 op de Kaart van Krayenhoff voor ,,de Linie tusschen de gewezen vesting Hulst en het zoogenaamde Boeren- magazijri", alsmede die gewezen vesting zelf, maar slechts om er in tijd van nood nut van te trekken als véld- of tijdelijke werken. De vesting was n.1. reeds ingevolge Kon. Besluit van 21 juni 1816 no. 65 aan het Domein- overgegeven. Uitvoerig is in Adriaanse's Gedenkboek der Hulstersche Stede te lezen hoe aan het energieke beleid van de opvolgende burgemeesters te danken is geweest dat de wallen van stad en linie, na in 1821 aan het Stedelijk Bestuur in erfpacht te zijn overgedragen, in 1845 aan de stad werden verkocht. Van de lofwaardige wijze, waarop het Gemeente bestuur dat bezit heeft verzorgd en door restauratie en beplanting nog steeds verfraait, kan een ieder die Hulst bezoekt zich overtuigen. W. H. SCHUKKING, Kolonel der Genie b.d.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 22