27 de poort diende tot bescherming van de bovenin gang. In de beide torens werden eveneens schietcellen aangetroffen en wel in een ongeschonden toestand. Al werd de ligging van de waterpoort, door bestu dering van een kaart van Jacob van Deventer, wel vermoed, toch duurde het vrij lang voordat hij ge vonden werd. Wij hadden ons geen illusies gemaakt over de toestand waarin deze havendoorgang zou verkeren, gezien de zware vernielingen die elders geconstateerd waren. Op zaterdag 26 oktober 1957 werd de grote ontdekking gedaan. Een van de ar beiders stootte onverwacht op een stuk gewelf. Direct werd een onderzoek ingesteld en het bleek, dat de zeepoort gevonden was en op het punt stond weer geopend te worden. Weldra konden we na ruim 350 jaar, de poort weer binnen gaan. Wat we daar zagen overtrof de meest optimistisch gestelde verwachtingen. Een vrijwel ongeschonden tunnel van ca 30 meter lengte, 6 meter breed en nu ondanks de ingespoelde zand- en sliblagen nog 5 meter hoog, prachtig van constructie in baksteen en natuursteen. Op onderlinge afstanden van enkele meters hangen aan de wanden nog de zware smeed ijzeren ringen waaraan de schepen konden vastge maakt worden. In de rechter wand werd de toegang tot een kleine, ongeschonden tunnel van ruim 20 meter lengte ontdekt, met aan het eind het hang- en sluitwerk van een zware deur. Aan de linker kant bleek een kleine gang de verbinding te vormen tussen de havendoorgang en de ruimte onder de valbrug van de Noordpoort. De ene ontdekking volgde op de andere. Aansluitend op de poort werd een fragment van ruim 10 meter lengte van de eerste stadsmuur uit het begin van de 15e eeuw gevonden en merkwaardig, in deze muur troffen we een trap van baksteen aan in een prachtige overwelfde gang van ca 1 meter breed. Langs deze trapgang, die nu reeds gedeeltelijk is uitgegraven kon men door een deur in het onderste deel van de Westtoren komen. Vóór de twee landpoorten lagen dikke muurresten, ofwel de fundamenten van voorpoorten, of de zware toegangsbruggen. Het hele gebouw is opgetrokken uit baksteen van zeer verschillend formaat, vanaf de zware „moppen" van 8 x 15 x 30 tot de kleine mooie gele en rode gelderse steentjes. De baksteen is vooral aangevoerd vanuit Biezlinge in Zuid-Beveland en Stekene in het Waasland, doch ook de steenovens van Hulst zelf stonden ten dienste van het werk. De bekleding is uitgevoerd in de mooie harde z.g.n. „Ledesteen", de „Witte arduin" uit de thans niet meer bestaande groeven in de buurt van Lede, Baleghem en Aalst in Vlaanderen. De natuursteen is buitengewoon goed bewerkt en nog in een zeer goede staat. Van de door van Lansberghe genoemde „blaauwe arduin" is nog geen spoor gevonden tot hiertoe. Even onder de stukgeschoten gewelven bovenaan de Westpoort bevinden zich drie merkwaardige stukjes metselwerk, uitgevoerd in groene geglazuurde stenen. Ze stellen voor een „maalkruis" een „hart" en een „zeester". Waarschijnlijk hebben we hier te doen met „metselaars- of ambachtstekens". En dit alles is nog maar een begin. Het meest spec taculaire deel van de ontgraving moet nog komen. Slechts een klein deel van de 6 meter brede haven- Dubbele Poort: frontzijde (foto Monumentenzorg ingang met zijn massieve vleugels en de plaats waar de brede deuren gezeten hebben is nog pas vrij gemaakt. De uitgang van de haventunnel en de kademuren aan de standskant zitten nog volledig onder de grond. De voorpoorten en de bruggen, waarschijnlijk wel met bogen, zullen ongetwijfeld nog voor de nodige verrassingen zorgen. Dat we nu nog zeker 5 meter dieper moeten graven, daarover hebben we sedert het vinden van de over welfde trapgang in de stadsmuur wel zekerheid. Aangenomen mag worden, dat het deel dat nu nog onder de grond zit ongeschonden zal zijn. Als dit bloot gelegd is, zal de geweldige omvang van de ruïne pas goed tot zijn recht komen. Tot nu toe zijn wij er ondanks het vele speurwerk in binnen- en buitenland niet in geslaagd een ver antwoorde afbeelding van de poort machtig te wor den. Wij weten dus van de oorspronkelijke vorm van het gebouw niets af en staan iedere dag voor een of andere verrassing. Het werk mag zich in een zeer grote belangstelling van deskundigen en leken verheugen. De meest enthousiaste getuigen bij de ontgraving zijn de Hul stenaars zelf, die niets liever zouden zien, dan dat de betrokken Rijksdiensten de middelen zullen kunnen vinden om „hun" poort te conserveren en voor zover mogelijk te restaureren. P. J. BRAND

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 13