Het plan-Nieuwmarkt blijft onaanvaardbaar 18 De vijf samenwerkende verenigingen in Amsterdam zijn: Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Het Genootschap Amstelodamum, De Bond Heemschut, De Vereniging „Hendrick de Keyser" en de Vereniging voor Heemkennis „Ons Amsterdam". Deze verenigingen, niet geheel juist wel Oudheid kundige verenigingen genoemd, hebben evenmin als haar individuele bestuursleden enig materieel belang bij het beogen van haar streven: Amsterdam een waardevolle, levende stad te doen zijn. De Gemeenteraad van Amsterdam is daarvan blijkens zijn houding ten opzichte van deze vereni gingen gezamenlijk dan wel afzonderlijk overtuigd. Dit bleek o.m. toen de Raad in de vergadering van 4 februari 1953 zonder uitvoerige discussies bij hamer slag vijf voorstellen voor werderopbouwplannen goedkeurde. En dat, terwijl er vele bezwaren waren en er dus veel over te zeggen viel. De reden voor deze korte afdoening lag in het feit, dat allen diep onder de indruk waren van de zo juist binnengekomen berichten over de stormramp welke ons land trof. Dat de samenwerkende verenigingen zo kort te voren in de gelegenheid werden gesteld om van de plannen kennis te nemen, dat zij niet tijdig konden adresseren, was een bijkomstige, maar voor hen zeer ongelukkige omstandigheid. Wel werd door B. W. aan de Raad toegezegd dat nader overleg met de oudheidkundige verenigingen zou worden gepleegd. Eerst drie jaren later, op 30 januari 1956 nodigde Mr. Van 't Huil als Wethouder van Publieke Werken de vijf verenigingen uit tot een bespreking. De tien vertegenwoordigers dezer vijf verenigingen maakten hun bezwaren tegen twee ter discussie staande plan nen kenbaar en deden verschillende suggesties aan de hand. Zij kregen de indruk van de Wethouder, dat hij hiervoor openstond, en hij zegde toe deze op hun uitvoering te doen onderzoeken. Groot was de verbazing, toen bij ontvangst der notulen bleek, dat deze een geheel ander beeld van het besprokene gaven dan de vertegenwoordigers der Samenwerkende Verenigingen hadden en noch als weergave, noch als résumé aanvaardbaar waren. Zij maakten dit per gemotiveerde brief aan de Wet houder bekend. Deze antwoordde, dat het hier geen notulen betrof, maar een aide-memoire, hiermede suggererend dat een aide-memoire geen juiste weer gave van het besprokene behoeft te geven. Het behoeft geen toelichting, dat dit een uiterst vreem de indruk heeft gemaakt op de besturen van de Vijf Samenwerkende Verenigingen. De Wethouder beves tigde deze houding in het openbaar, toen hij in de Raadszitting van 10 december 1958 (Gem. blad afd. 2, blz. 1685) mededeelde zich zeer goed te herin neren dat „de oudheidkundige verenigingen hem na drukkelijk bedankt hebben voor de wijze waarop dit ge sprek van 30 januari 1956 heeft kunnen plaats vinden". Een dergelijke mededeling wekt de indruk alsof men enige mate van overeenstemming heeft bereikt, die de partij aan deze zijde tot erkentelijkheid noopt. Niets is minder waar. Als wellevende gasten hebben de besturen der Vijf Samenwerkende Verenigingen de Wethouder bedankt voor de geboden gelegenheid om dan ten lange leste een gesprek over een zo belangrijk onderwerp te kunnen hebben als deze wederopbouwplannen, die Amsterdam een ander gezicht zullen gaan geven. Zij hebben daaraan de wens toegevoegd, dat zij hoop ten dat deze bespreking enig gunstig resultaat zou opleveren en zij verzochten de notulen te mogen ontvangen van deze bespreking. Dit bedanken hield geen enkele instemming in met de voorstellen, immers tot op dat ogenblik was niet bekend of op de suggesties der verenigingen zou wor den ingegaan, hoezeer dat ook gehoopt mocht worden. Enige maanden later bleek, dat geen enkele suggestie aanleiding had gegeven om ook maar enige wijziging in de plannen te maken. Het „overleg" bleek inder daad niet anders te zijn geweest dan een „hearing". Men vraagt zich nu natuurlijk wel af, of ook de Raad zich hiermede zal verenigen. Het is al weer enige jaren geleden, de samenstelling van College en Raad is wat gewijzigd. Niet alle Raadsleden zullen bij de veelheid van te behandelen zaken al deze zaken grondig kennen. Zelfs niet als het zulke belangrijke aangelegenheden betreft als de wederopbouwplannen, grotendeels technische kwesties, die weliswaar mil joenen guldens zullen kosten (in de praktijk meestal veel meer dan in de eerste voorstellen staat) maar die ook het gezicht van de stad zullen veranderen. In dit geval, naar de mening der besturen van de Vijf Samenwerkende Verenigingen, zal het wederopbouw plan Nieuwmarkt de gezonde ontwikkeling van de stad remmen en volgens moderne stedebouwkundige in zichten een mistasting zijn, die bij verder voort schrijden der ontwikkeling diep betreurd zal worden. De Vijf Samenwerkende Verenigingen achten het daarom haar plicht hierop met klem te wijzen. Het is dan ook om die reden dat zij zich op 13 oktober 1958 opnieuw tot de Raad wendden om aan te dringen op algehele herziening van het plan Nieuwmarkt. De grove ingreep der algehele sloping van dit stadsdeel zal vervangen dienen te worden door de verfijnde operatie van de revalidatie. Tevens zal de bestemming van dit deel in het hart der stad gericht moeten zijn op bewoning, zodat het stadscentrum inderdaad blijft leven. Indien de Raad deze of een soortgelijke opdrach t geeft, zullen de stadsdiensten met bekwaamheid en hart voor aard en karakter van Amsterdam deze taak zeker met succes kunnen volbrengen. TON KOOT

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 24