Restauratie en imitatie Er was eens een man die een mooi mes bezat. Het mes lag goed in de hand, het lemmet was buigzaam, scherp en sterk, en fraai snijwerk sierde het heft. Doch al het stoffelijke slijt, ook het staal van een veelgebruikt mes. Ten lange leste was er zoveel van weggeslepen dat de man een nieuw lemmet in zijn mes liet zetten van de beste kwaliteit die hij krijgen kon. Toen gebeurde er een ongeluk: het heft spleet. De eigenaar liet het zorg vuldig kopiëren in dezelfde houtsoort en was gelukkig zijn mes weer te kunnen gebruiken: het lag goed in de hand, het lemmet was buigzaam, scherp en sterk en fraai snijwerk sierde het heft. Maar was het zijn eigen, vertrouwde mes of was het een imitatie Nu het vraagstuk van de sanering der vervallende binnensteden allerwege aan de orde komt, gaan er stemmen op die aandringen op een „radicale ver nieuwing". Immers, zo zeggen zij, wat is er nog origineel aan gerestaureerde monumenten? Het komt voor driekwart neer op namaak. Ruim de vervallen rommel liever op Vele oude bouwwerken, eertijds ontworpen door bekwame bouwmeesters in grote stijl perioden, en uitgevoerd door vaardige ambachtslieden die zich niet behoefden te haasten, hebben in de laatste anderhalve eeuw pijnlijke operaties ondergaan. Hoe veel gevels kregen niet een cementen overjas, namaak van de gebouwen die in natuursteen waren opge trokken. Waarom? De cement was goedkoper dan het opnieuw voegen van een verweerde muur. Vlugger nog dan het voegwerk slijten de houten onderdelen aan de buitenkant. Woonhuizen en openbare gebouwen werden „bevrijd" van hun vermolmde glasroeden om de kleine ruitjes. De industriële ontwikkeling bracht immers goedkope grote ruiten. Het T-vormige venster ontsierde en ontsiert nog vele gebouwen. Gebeeld houwde kroonlijsten gingen dezelfde weg als de oude ramen. Een nieuwe twee-plankengoot kost immers veel minder dan herstel, gedeeltelijke vervanging en nieuw schilderen van het half-vergane houtwerk. Bij het overgrote deel van dergelijke vernieuwingen kwam geen architect te pas: de aannemer deed ,wat de principaal, de hand op de portefeuille, van hem vroeg. Door het werk van Monumentenzorg, oudheidkundige verenigingen en welstands-toezicht is thans - hier en daar, helaas nog niet algemeen - het inzicht gerijpt dat het waardevolle oude gebouw op een andere manier behandeld moet worden. Men gaat restau reren. De cementlagen worden van de gevels afgebikt, de storende raamindelingen verdwijnen, vermolmde onderdelen worden vervangen. Door wat? Door nieuw gemaakte onderdelen, want de oude zijn vergaan en vaak geheel verdwenen. Dus toch imitatie Het woord is de mens gegeven om zijn gedachten te verbergen, zei de geslepen oude diplomaat Talleyrand. Mën kan, zo nodig, het woord imitatie gebruiken bij elke herstelwerkzaamheid. Men kan de stelling po neren dat het gebouw eenmaal gaaf is gemaakt en er nadien niets meer aan mag gebeuren. Dan zou zelfs de periodieke schilderbeurt uit de boze zijn, want is het wel precies dezelfde kleur en verfsamenstelling als de oorspronkelijke? Imitatie en restauratie zijn be naderende begrippen, die altijd ruimte overlaten voor verschillende interpretatie en dus voor misverstanden van conflicten. Moet een i7de-eeuws huis, dat kruiskozijnen gehad heeft met luiken voor de onderste raamhelft, in deze situatie hersteld worden, of mogen er i8de-eeuwse roedenramen in komen, die het huis veel bewoon baarder maken, óók fraai zijn in het stadsbeeld (mis schien zelfs mooier) maar niet overeenkomstig de oor spronkelijke bouw? Er is over deze vraag zwaar ge discussieerd. Men kan de woorden echter ook zo ver uitrekken dat hun gebruik zinloos wordt. In de be roemde Vlaamse steden staan tal van „gothische" huizen die trots een opschrift tonen dat zij gerestau reerd zijn in het jaar achttien-zóveel. Kijkt men nader, dan zijn de gevels compleet vorige-eeuws, uitgevoerd in een harde machinale baksteen van een modern for maat, met ongevoelig gekapte lijsten en profielen. Daar slaat de balans bepaald door naar de imitatie, die des te minder verantwoord is omdat er vele echte gothische huizen staan te vervallen. Is het kasteel de Haar bij Haarzuilen, in 1892 door Dr. Cuypers gebouwd op de oude fundamenten een restauratie of een imitatie? De bouwer beschouwde het als restauratie, de volgende generatie als verwerpe lijke imitatie, tegenwoordig is men geneigd het nóch het een nóch het ander te noemen, maar een curieus pro- dukt van igde-eeuwse ridder-romantiek-in-baksteen. Het strakke standpunt dat een hersteld gebouw niet meer als oorspronkelijk kan gelden omdat een deel - soms een belangrijk deel - der bouwelementen van recenten datum is, blijft even ver van de waarheid als de neogothische „restauratie". Het gebouw is immers niet alleen gevormde en gevoegde materie maar ook een geestelijke schepping in zijn vorm, verhoudingen, kleur en materiaalkeuze, en daarop is de restauratie gericht. Bij alle klachten over onverantwoorde ver nielingen in ons nationaal bezit aan monumenten, dorps- en stedeschoon, en over de onvoldoende geld middelen voor restauratie kan het als een positief winst punt worden beschouwd dat zowel de theoretische in zichten over behoud, herstel en vernieuwing, als de werkwijze in de restauratiepraktijk, in de laatste jaren zozeer zijn verdiept en verfijnd, dat de stelling: liever sloop dan restauratie omdat dit op imitatie neerkomt, rustig naar het terrein der verouderde „slogans" ver wezen kan worden. G. B.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 21