Het Financiële Dagblad over de demp- en doorbraakplannen In afwachting van het adres dat de Bond Heem schut aan het Utrechtse Gemeentebestuur zal richten over het plan-Feuchtinger, publiceren wij in dit nummer een aantal foto's die een indruk geven van de bedreigde stadsbeelden, begeleid door een artikel dat ietwat ingekort is over genomen uit „Het Financiële Dagblad" van 24 nov. 1958. Onze lezers zullen er bekende klanken in beluisteren, doch het komt er niet alleen op aan wat er gezegd wordt, maar ook wie het zegt. Heemschut en het Financiële Dagblad bekijken het verkeersvraagstuk in de oude steden uit een geheel verschillende hoek, en het zou volkomen begrijpelijk zijn als beider conclusies vèr uiteen zouden lopen. Het is Heemschuts' recht en plicht op te komen voor culturele waarden in het stads beeld, zoals het recht en plicht is van de instel lingen en publiciteitsorganen die de economische belangen behartigen, voor de zakelijke aspecten van dit vraagstuk op te komen. Nu echter het standpunt van Heemschut blijkt samen te vallen met het standpunt van de hoofdartikelschrijver in Het Financiële Dagblad, kan het vaak tot ons ge richte verwijt onzakelijke dagdromen na te jagen wel als weerlegd worden beschouwd. „In Utrecht is een grote storm opgestoken naar aan leiding van de plannen van het stadsbestuur om singels te dempen en forse doorbraken te maken. Het doel van al deze oefeningen in moderne stedenbouw is altijd het verkeer en daarvan goed deels ook het economische belang dat het verkeer vertegenwoordigt. Het is echter te vrezen dat stads bestuurders die trachten hun probleem op een der gelijke manier op te lossen toegegeven: het is een „headache"! het toch niet goed begrijpen. De consequentie van het dempen van singels en grach ten en het maken van grote doorbraken, is dat men een stad sloopt, althans zodanig aantast dat haar wezen verloren gaat. Wat men ermee wint is aan vankelijk verkeersruimte doch in werkelijkheid toch niet meer dan een tijdelijke opschorting van het probleem. Verkeer breidt zich aldoor maar ver der uit. Er komt geen eind aan. Een opvallend en zeer natuurlijk verschijnsel is ook dat ruimte ver keer aantrekt. Waar men ruimte maakt neemt het verkeer toe. Technisch gesproken is het scheppen van kwasi-ongelimiteerde ruimten voor het ver keer in stadskernen minder groot en minder duur zaam dan men veelal schijnt te denken. Cultureel is de aantasting van een oude en karaktervolle stad een ernstig verlies. Men kan dergelijke heterogene waarden niet van elkaar aftrekken om dan te zien wat er overblijft. Wat leert het economisch aspect? In de eerste plaats dat een aanzienlijk deel van het verkeer in de stadskernen in het geheel niets met economie te maken heeft omdat het in de een of de andere vorm comfort-verkeer is. Verder is er het openbaar ver keer van bussen, trams en taxi's, en dan is er het eigenlijke zakelijke verkeer, waarvoor het gedeel telijk van economisch belang en zelfs economisch onvermijdelijk is om in stadskernen te rijden, ge deeltelijk echter öok niet. Voor het laatste zou het zelfs een voordeel kunnen zijn om stadskernen heen te kunnen rijden, mits er goede en snelle wegen omheen zouden leiden. Beziet men het goed, dan blijkt dat het begrip „verkeer" bij sommige stadsbestuurders een heel samengesteld en uiterst warrig conglomeraat is van niet ontlede deelbegrippen. Dat begrip „verkeer", concreet te zien als „de auto", is een sacrosanct afgodje van de hedendaagse samenleving dat we vol ontzag menen te moeten dienen, omdat we er niet toe komen het verschijnsel te ontleden om het te leren beteugelen. Het ongeluk wil verder dat het begrip „(oude) stad" in het oog van deze vooruitstrevende verkeer- ders een kwalijke reputatie heeft gekregen. Door dat onze oude steden (overdekt zijn met verkeer niet alleen rijdend maar ook parkerend kan niemand ze meer zien. Dat werkt het denkbeeld in de hand dat een stad een obstakel is voor het ver keer. Maar het is altijd nog een stad, met alles wat dit begrip inhoudt! Voor men nu overgaat tot het geleidelijk opruimen van onze steden zou het aanbeveling verdienen het in de richting van beteugeling van het verkeer te zoeken. Dat zou hierop neerkomen dat het niet- economische verkeer uit de stadskernen geweerd wordt, wat akelig is, maar te ondervangen door forse maatregelen op het gebied van het openbare verkeer en natuurlijk evenzeer van goede par keerplaatsen en wegen in de periferie. Daarmee wordt niet gezegd dat dit als een goede oplossing reeds zou vaststaan. Er staat juist in het geheel niets over vast, er is nog nooit een serieus onderzoek naar ingesteld. Dit onderzoek moet er komen, en zolang men er de uitslag niet van kent, is het onver antwoordelijk stadskernen te vërnielen. Vast staat slechts dat dit de weg van de minste weerstand is, en heel wat gemakkelijker dan het zinvol bouwen van nieuwe stadswijken, gelijk gedemonstreerd wordt aan de buitenwijken van onze steden. Naar mensen, die geen nieuwe steden kunnen bou wen, moet men niet luisteren als zij beweren zo goed te zijn in het Opruimen van oude." 9

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1959 | | pagina 15