Dc Commissie kwam op 5 december 1947 tot de volgende conclusie: Grondige restauratie respec tievelijk verbouwing van alle gebouwen, zowel in- als uitwendig, aanleg van sportvelden en een bij het geheel passende tuinaanleg. Bovendien werd gerekend op de grootst mogelijke medewerking van de Gemeente Breda. Voorts merkte de Commissie op: „Het Kasteel en zijn omgeving missen alle sfeer en de Gebouwen zoals zij daar staan, met het terrein er omheen, zijn lelijk en neerdrukkend. Nergens is er licht, zon of natuur te bespeuren! De toestand van het Kasteel was inderdaad bedroevend. Jarenlange verwaarlozing en volkomen miskenning van de waarde van het Kasteel als historisch monument zijn oorzaak geweest, dat vóór de restauratie met recht getwijfeld kon worden aan herstel en huis vesting. Het Kasteel was totaal uitgewoond, zandstenen omlijstingen van deuren, hardstenen kolommen en zandstenen bogen waren voor zover aan de sloopwoede van 1828 ontkomen, geverfd of ge teerd. Balklagen waren verrot en pleisterwerk vereiste bijna overal vernieuwing. Op 31 januari 1948 werd door de Minister van Oorlog in beginsel beslist dat het Kasteel moest worden gerestaureerd, waardoor eindelijk kon worden afgerekend met verwaarlozing gedurende 120 jaren. De uitvoering der werkzaamheden was in handen van de Dienst der Genie; de algehele leiding be rustte bij de Luitenant-Kolonel C. J. J. Stoor vogel en de dagelijkse leiding was in handen van Kapitein T. Stegenga, terwijl Ir. A. van der Steur werd belast met ontwerpen en adviezen op architectonisch ge bied. Uiteraard werd bij de uitvoering der werkzaamheden regelmatig overleg gepleegd met de Rijks dienst voor Monumentenzorg, die als standpunt had gesteld: „Her stel slechts wat herstel behoeft, verbouw wat voor gewijzigd ge bruik nodig is, maar kom er verder zo weinig mogelijk aan"; hieraan werd later verbonden de opdracht: „Maar neem vermin king uit latere tijd weg". Zo werden het grote aantal ge bouwen die her en der over het Kasteeltcrrein verspreid stonden afgebroken te zamen met de aanbouwen van het Kasteel, waar door het Kasteel in gave vorm te voorschijn kwam. De ruimte tot het voorplein werd in vakken be straat en in goede schaal tot het Kasteel gebracht. Voor de Henricuspoort werd een brede toegangs- trap gebouwd. Tussen voorplein en slotgracht werd aan de Oostzijde een verlaagd terras aange legd omsloten door muren, waardoor met behulp van een tuinkoepel een goede overgang naar het hoge terras bij het Blokhuis tot stand werd ge bracht. In het Kasteel werd de eetzaal ontdaan van al haar vuile verflagen en door de vervanging van de trap en het herstel van de gewelven is een zaal ontstaan van bijzonder mooie allure. De cantine en de bibliotheek werden verbouwd, rekening houdend met de traditie van het Gebouw en met de moderne eisen. Gelijkvloers werd met eenvou dige middelen een mooie receptiezaal met toe gangshal uitgebouwd tot een zaal met grote waardigheid. Ook de buitenzijde van het Kasteel en de Binnen plaats werden waar mogelijk gerestaureerd. Zo werden verbeteringen aangebracht aan de hoek torens, aan de gootlijst en aan de muren. Op de binnenplaats werd een lijst tussen de onderbouw van de 16e en 17e eeuw en de bovenbouw van 1826 gecompleteerd. Behalve het Kasteel werd een aantal belangrijke bijgebouwen ook gerestaureerd. Het Blokhuis dat deel uitmaakt van het Zuidelijk voorgebouw moest worden ingericht tot woning van de Gouverneur, terwijl tevens gelegenheid moest worden geschapen 92 Glas-m-Iood ramen indehallvandeEgmond Galerij, samengesteld uit scherven van ge brandschilderde ramen, die bij de restaura! ie in 1949 in de Nassautoren werden gevonden.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1957 | | pagina 20