wordt, is te wijten aan het feit, dat er zo ontstellend
veel oude schoonheid door verwaarlozing, on
wetendheid en gebrek aan cultureel inzicht, en
niet te vergeten door gemis aan inspirerende fan
tasie, te niet gedaan wordt.
Dat noopt ons alle krachten te concentreren en in
te zetten om in voortdurende waakzaamheid te
trachten het verlies aan cultuurbezit tot zo gering
mogelijke afmetingen te beperken.
De Bond Heemschut is géén Rijksdienst voor de
Monumentenzorg, maar wèl het geweten en de
stem van de burgerij in zaken van monumenten
zorg.
Tevelen van de duizenden leden der bij ons aan
gesloten verenigingen en te velen van hen, die in
dividueel rechtstreeks zich bij ons aansloten staan
midden in het volle leven en werken actief mee aan
de daadwerkelijke vooruitgang en de ontwikkeling
van ons land, dat de Bond Heemschut verdacht
mag worden een rem te zijn op de vooruitgang.
Het is een misverstand dat vooral voedsel vindt bij
hen, die miskennen dat de vooruitgang wortelt in
het verleden, dat de vooruitgang, wil zij waar
achtig zijn, een hechte, goed gevormde grondslag
moet hebben.
De Bond Heemschut vecht niet om het behoud
van elk oud huis, omdat het oud is. Deed hij dit, de
Bond zou hijgend achter zijn eigen adem blijven
aanlopen. Bij zulk vruchteloos werk zou onze Bond
niet gestadig kunnen blijven groeien. Waar hij wel
waakzaam is en waarvoor hij wèl ten strijde trekt,
is het behoud van wat het kenmerk draagt van
een waardevolle stijl, van wat geadeld is in de tijd
en wat karakter verleent aan zijn omgeving, of dit
nu stad, dorp of landschap is.
De Bond is niet bereid mee te gaan met hen, die
menen dat alles aan het voortdurend toenemende
en volgens de huidige ontwikkeling onverzadig
bare verkeer moet worden opgeofferd. Hij stelt
zich op het standpunt, dat het hoog tijd wordt om,
na nauwgezette wetenschappelijk verantwoorde
analyse, aan dit verkeer zodanige beperkingen op
te leggen, dat de economische ontwikkeling niet
geschaad wordt, maar ook de schoonheid en de
harmonie van stad en land niet ontwricht wordt.
Hoe vreemd het ook klinken moge in een cultuur
land als het onze, maar de laatstgenoemde voor
waarde prijkt meestal niet op de agenda's van de
vergaderingen waar in verkeerszaken het laatste
woord wordt gesproken.
De waakzaamheid was in dit verband in het afge
lopen Bondsjaar in het bijzonder geboden ten aan
zien van de oude stadskernen. De directe aanlei
ding daartoe was een brochure van de hand van de
oud-minister van Wederopbouw en Volkshuisves
ting Mr. Dr. J. In 't Veld, getiteld Krotopruiming
en vernieuwing van bebouwde kernen". Haar be
tekenis ontleent deze brochure aan de autoriteit
van de auteur, aan de ernst waarmee dit branden
de vraagstuk is behandeld, maar in niet onbelang
rijke mate ook, dat zij, uitgegeven door de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten, in de raad
huizen van alle voor dit onderwerp belangrijke
gemeenten ter tafel ligt. De veronderstelling, dat
dit rijk gedocumenteerde werkje als handboek ge
raadpleegd zal worden is daarom niet uit de lucht
gegrepen. En dit zeker niet na de regeling, welke
de huidige Minister van Wederopbouw en Volks
huisvesting Ir. H. B. J. Witte aan de gemeente
besturen zond, waardoor het mogelijk wordt aan
voormalige krotbewoners een toeslag van Rijk en
Gemeente toe te kennen op de hogere huren van
het nieuwe, noodgedwongen, te betrekken pand.
Terecht is door ons medelid, de heer H. Molen
dijk, gereageerd op deze brochure in een uitvoerig
commentaar in het weekblad Vrij Nederland van
20 Maart 1954. Dit was daarom al zojuist, omdat
de heer Molendijk, als burgemeester, zelf hoeder is
yan een waardevolle stadskern, maar bovendien
omdat hij als partijgenoot van de oud-minister als
't ware vanzelf de politiek buiten de discussie kon
houden.
Terecht zeide ik, omdat de brochure van Mr. In
't Veld de historische schoonheid van de heden
daagse steden niet de aandacht geeft waarop zij
recht heeft, hetgeen door de hanteerders van de
brochure (die immers op zo vele raadhuizen voor
het grijpen ligt) wel eens tot catastrophale gevol
gen voor het karakter van de kernen in ons aan
fraaie oude steden zo rijke land zou kunnen leiden.
Terecht roept burgemeester Molendijk daarom in
zijn artikel de cijferaars en verkeersspecialisten tot
de orde, wijzend op de imponderabilia, de on
weegbare zaken des levens, die zo'n onmiskenbaar
belangrijke factor zijn in het menselijke geluk.
Men zal, om goed voorgelicht te worden, de bro
chure van Mr. In 't Veld niet meer kunnen lezen
zonder het artikel van burgemeester Molendijk.
Wij stellen ons voor daarop in ons orgaan terug te
komen.
Het is onmogelijk om binnen het bestek van het
verslag van uw secretaris de problemen om de
stadskernen in Nederland te behandelen, maar het
kan nuttig zijn, om op enkele facetten te wijzen
van een stadskern, die ons allen ter harte gaat, nl.
die van de hoofdstad.
De binnenstad van Amsterdam is in vele talen en
toonaarden bezongen als een der schoonste en
meest karaktervolle die men kent. Niemand zal
het mij ten kwade duiden, dat ik, als Amsterdam-
78