J. STAPPER
DORPSKERNEN IN DE VECHTSTREEK
Het is gebruikelijk om stedebouwkundige werk
zaamheden te onderscheiden in twee groepen. Ten
eerste werkzaamheden, die zullen leiden tot een
uitbreidingsplan of een onderdeel daarvan en in de
tweede plaats werkzaamheden, waarvan het doel is
om tot een zgn. regeling voor een bebouwde kom
te komen. Een andere, maar niet gebruikelijke,
onderscheiding is in werkzaamheden, waarbij met
gedeeltelijk behoud van het bestaande wordt reke
ning gehouden en in die, waarbij de bestaande toe
stand wordt prijsgegeven ten behoeve van een
nieuwe situatie. Sterke groei zal over het algemeen
een uitbreidingsplan noodzakelijk maken, dat in
een algemene vernieuwing voorziet (Hilversum,
Emmen). Bij geringere groei is een kleiner opper
vlak voldoende om de aanwas onder te brengen,
zodat een mogelijkheid blijft bestaande terreinen
onaangetast te laten.
Aan de genoemde minder gebruikelijke onder
scheiding van werkzaamheden zal vooral aandacht
moeten worden gegeven bij stedebouwkundige
regelingen voor de bebouwde kommen van die
gemeenten, waar de kern nog van historische be
tekenis is. De wettelijke bepalingen, die voor zo'n
regeling zijn vastgelegd in art. 43 van de Woning
wet, maken geen onderscheid tussen vrijwel geheel
gemoderniseerde kernen, als bijv. die van Hilver
sum, en kernen, waarbij nog betrekkelijk veel be
bouwing herinnert aan het vroegere karakter van
die kernen, zoals bijv. in Elburg en Zierikzee. Wil
men deze herinnering aan het vroegere karakter
handhaven, dan geeft het vaststellen van voor
schriften betreffende goothoogte, gevelbreedte,
nokrichting e.d. voor toekomstige nieuwbouw, af
geleid pit de nog aanwezige oude architectuur, een
onvoldoende waarborg. Men bindt op deze wijze
de nieuwbouw aan grenzen en schakelt allerlei
mogelijkheden daarvoor uit, terwijl het beoogde
doel slechts schijnbaar bereikt wordt. Hoewel de
vormgeving van noodzakelijke nieuwbouw binnen
een oude kern belangrijk is, is het behoud van
karaktej niet in de eerste plaats afhankelijk van de
juistheid van deze vormgeving. Toch is meer dan
e#ns gebleken, dat de wil om een oude kern te be
schermen zich richt op het probleem van eisen,
Waaraan de vernieuwing van die kern zal moeten
voldoen. Een afdoende bescherming wordt echter
pas dan mogelijk, wanneer allereerst aandacht
wordt gegeven aan het probleem tot behoud van
de' resterende oude architectuur, zowel in vorm als
materiaal.
De1 panden en gevels, die vermeld worden op de
zgn. voorlopige lijsten der Nederlandse Monumen
ten van Geschiedenis en Kunst, geven in de meeste
34