DE COMMISSIE W.I.L
EN DE ZUIDERZEEPOLDERS
Onze Commissie de Weg in het Landschap heeft
zich onlangs met een uitvoerig rapport gewend tot
de Hoofdingenieur-Directeur der Zuiderzeewerken,
belast met de uitvoering van de Dienst, met be
trekking tot de behandeling van de wegen in de
Zuiderzeepolders. Zij heeft zich daarbij gebaseerd
op bezoeken aan de Wieringermeerpolder en de
Noordoost-polder. Uit dit rapport lichten wij enkele
opmerkingen, die als de kern van het betoog kun
nen worden beschouwd.
„Zowel bij de bepaling van de hoofdbelopen der
tracé's, als bij de detaillering daarvan, zal naar
onze mening er naar gestreefd moeten worden de
eentonigheid zoveel mogelijk te vermijden. Ener
zijds zal dit kunnen geschieden door een variatie in
de landschappelijke behandeling, waarover hier
onder nog zal worden gesproken, anderzijds door
het vermijden van een te grote lengte der rechte
weggedeelten."
„Het heeft ons verheugd, dat bij de detaillering
van het tracé voor de ringdijk van deze Ooster
polder niettemin een vorm is gevonden, die ener
zijds redelijk verantwoord is, anderzijds uit
aesthetisch oogpunt bevredigt door de grote mate
van afwisseling in het beloop. Wij zouden het bij
zonder toejuichen, wanneer bij de uitwerking van
het hoofdbeloop der wegen binnen de polder een
soortgelijke afwisseling kon worden bereikt."
„In sommige gevallen ware te overwegen, in het
tracé van rijwielpaden langs een hoofdverkeersweg
meer afwisseling aan te brengen dan in het tracé
van deze weg zelf."
Profiel der wegen
„Zoals bekend, is in de Wieringermeerpolder een
ruim standaard-wegprofiel aangehouden, welk
stelsel men in de N.O. Polder heeft verlaten, waar
men het standaard-wegprofiel minder ruim heeft
genomen, maar daartegenover heeft getracht zo
veel mogelijk profijt te trekken van toevallig aan
wezige overhoeken, combinaties met kanaal
bermen e.d. Onze Commissie is tot de conclusie
gekomen, dat dit laatste stelsel hoezeer het ook
wellicht tegemoet komt aan de hierboven geformu
leerde wens van afwisseling, niettemin heeft geleid
tot een te weinig royale opzet der wegprofielen in
het algemeen, die niet in overeenstemming is met
de ruime en grootse schaal van het polderland
schap.
Zij zou dus voor de Zuidelijke en Westelijke inpol
deringen terugkeer tot een ruimer wegprofiel willen
bepleiten, waarbij niettemin gebruik wordt ge
maakt van de plaatselijke mogelijkheden tot nog
verdere verruiming, ten dienste van een breder
opgezette landschappelijke behandeling. Het nor
male profiel der wegen dient naar haar mening zo
danig te zijn, dat iedere gedachte aan bekrompen
heid van opzet in dit ruime polderlandschap ge
weerd wordt en zij meent, dat de wegen een zo
danig belangrijk element in het leven der toekom
stige bewoners zullen vormen, dat opoffering van
enige agrarische grond voor dit doel volkomen ver
antwoord is."
Het rapport bespreekt vervolgens de minimum
eisen ten aanzien van de kruinbreedtcn van de
wegen: 1415 m voor de polderwegen, 18 m voor
de secundaire wegen, en tenminste 20 m voor de
primaire wegen.
Landschappelijke behandeling der wegen
„De beschouwingen in het door het Nederlands
Instituut voor Volkshuisvesting en Stcdebouw in
1928 gepubliceerde rapport „Het toekomstig land
schap der Zuiderzeepolders" acht de Commissie
nog steeds van actuele waarde; zo b.v. de daarin
vervatte erkenning, dat in de opzet der Neder
landse polders, in het bijzonder in de z.g. „droog
makerijen", zoals de Zuiderzeepolders in wezen
ook zijn, elementen aanwezig zijn, welke een be
dreiging kunnen vormen van de schoonheid, welke
een „vlak, ver zich uitstekend land onder vochtig
licht van nature heeft, indien afzonderlijke zorg ze
niet weet onschadelijk te maken en te stellen in
dienst van een nieuwe schoonheid".
Onze Commissie meent, dat in de N.O.-Polder
niet alle dergelijke elementen onschadelijk zijn ge
maakt. De landschappelijke behandeling moet er
dus op gericht zijn om de verschillende delen van
de polder een sprekend eigen karakter te geven,
zodat het b.v. daardoor reeds mogelijk is, dat men
zich aan het landschap kan oriënteren in welk deel
van de polder men is. Wij beseffen dat dit een uiterst
moeilijke opgave is voor de nog te maken polders,
die tezamen de oppervlakte van de provincie
Utrecht zullen beslaan, maar juist deze grote oppér-
vlakte is het beste bewijs voor de noodzakelijkheid
hiervan. Door de toekomstige bewoners, gehecht
als zij zullen zijn aan dat deel van de polders waar
15