HEEMSCHUT'S ONTSTAAN In het oudste notulenboek van de Bond Heemschut, komt op de eerste bladzijde, gedateerd 27 April 1909, de toe spraak voor, welke de architect A. W. Weissman hield voor een samenkomst van'enkele genodigden. Jij waren op zijn uitnodiging in het Muntgebouw te Amsterdam bijeengekomen om te overwegen wat gedaan kon worden tegen de toenemende schending van Meerland's schoonheid. Aanwezig waren de heren C. J. Gonnet, J. W. Han- rath, Herman van der Kloot Meyburg, S. de Clercq, J. H. W. Leliman, G. A. Pos, Jan Feith, Mr J. D. Pasteur, Mr J. de Vries van Doesburgh, K. P. C. de Bazel, Mr P. G. van Tienhoven, Dr J. Th. Oudemans, Mr G. A. P. M. van der Aa en A. W. Weissman. De laatste was voorzitter en sprak de volgende gedenk waardige woorden: „Het zij mij vergund, U, die zo welwillend waart aan de uitnodiging om hier hedenmiddag tegen woordig te zijn, gevolg te geven, met een enkel woord omtrent het doel, dat beoogd wordt, in te lichten. Na- een vergadering van het Koninklijk Oudheid kundig Genootschap keerden de heer Mr P. G. van Tienhoven en ik naar Haarlem terug. Naar aanleiding van een ter vergadering gemaakte op merking bespraken wij onderweg, wat gedaan zou kunnen worden om het ontsieren van stad en land, zoals dit tegenwoordig maar al te vaak geschiedt, tegen te gaan. Inmiddels kwam ook in de pers het vraagstuk der „Heimatschutz" aan de orde. De heren J. H. W. Leliman en H. van der Kloot Meyburg maakten zich verdienstelijk door er in „De Bouwwereld" en het „Bouwkundig Weekblad" opstellen aan te wijden. De schoonheid van Nederland is al van ouds be kend. In geen ander land hebben de schilders en de tekenaars -zich, sedert de 15e eeuw, met zoveel ijver en kunst op het weergeven van die schoonheid toegelegd. Tot het laatste der 18e eeuw is de schoon heid van Nederland vrijwel ongerept gebleven. Wel ondergingen steden, dorpen en gehuchten vóór die tijd veranderingen, doch die veranderin gen gaven nooit tot ontsiering aanleiding, omdat steeds nieuwe kunst in de plaats kwam van de oude, die verdween. Dan zien wij de 19e eeuw meedogenloos de moker zwaaien, wateren dempen, gedenktekenen doen verdwijnen, zonder iets te kunnen voortbrengen, hetwelk met het oude op één lijn mocht worden gesteld. Waar windmolens gestaan hadden ver rezen stoomfabrieken, ijzeren draaibruggen kwa men in de plaats van houten wipbruggen, het stads- schoon ging zonder noodzaak te loor. Niet slechts bij ons is op deze wijze veel schoons verdwenen, ook in het buitenland viel eenzelfde verschijnsel waar te nemen. Zo kwam men er in Duitsland toe, naar „Heimatschutz" te trachten. Men wilde be schermen en behouden wat het schoon van stad en land uitmaakt. In het jaar 1904 werd een „Heimatschutzbund" te Dresden opgericht. Deze bond heeft op zijn pro gramma: het beschermen van gedenktekenen, het bevorderen van het bouwen ten plattelande in de ter plaatse van ouds gebruikelijke trant, het be schermen van bouwvallen, het redden van „na tuurmonumenten", zo wat betreft het dieren-, planten- als delfstoffenrijk; het ondersteunen van plaatselijke kunstnijverheid, het in stand houden van plaatselijke zeden, gewoonten en klederdrach ten. Een deel van dit programma heeft, te onzent, de „Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten" reeds als haar taak gekozen. Het kan ons doel niet zijn in alles het Duitse voorbeeld na te volgen. Im mers voor het beschermen der gedenktekenen wordt bij ons door de Regering gezorgd. Is ook wellicht in dit opzicht nog niet alles bereikt, wat er zou kunnen bereikt worden, toch mag met grond worden verwacht dat, vooral door het optreden der Rijkscommissie voor de Monumenten steeds minder gedenktekenen als een offer van onwetend heid en onverschilligheid zullen vallen, of door een zogenaamde „restauratie" van hun schoonheid zullen worden beroofd. Ook onze oudheidkundige verenigingen schieten in het vervullen van haar taak, om voor bedreigde gedenktekenen in de bres te springen, geenszins te kort. Het beschermen der bouwvallen die in Neder land minder talrijk zijn dan in Duitsland kan eveneens aan de reeds genoemde lichamen worden overgelaten. Zo zou dan voor ons als taak kunnen blijven: het bevorderen van het bouwen ten plattelande in de ter plaatse van ouds gebruikelijke trant, het onder steunen van plaatselijke kunstnijverheid benevens het in standhouden van plaatselijke zeden, ge woonten en klederdrachten. Van deze drie punten is zeker het eerste het meest belangrijke. Wanneer wij ons daartoe bepalen en 8

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1951 | | pagina 16