J. G. jV. RENAUD KASTELEN IN GELDERLAND Onder bovenstaande titel heeft de stichting „Vrien den der Geldersche Kasteelen" een boekje uitge geven, waarin verantwoording wordt afgelegd over het werk der stichting en waarin tevens verschil lende bijdragen zijn opgenomen. Het heeft lang op stapel gestaan en dit zal wel de reden zijn, dat het nog geheel in de oude spelling gesteld is. Het boekje, dat „Vrienden" en donateurs kosteloos werd toegezonden, is ook in de boekhandel ver krijgbaar. Het heeft dus blijkbaar een tweeledig doel: naast het afleggen van verantwoording be oogt het bovendien belangstelling te wekken voor het streven der Stichting. Een sympathieke ge dachte; niet in het minst, omdat dë verwerkelijking daarvan tenminste weer enige verrijking van onze schamele kasteelliteratuur gebracht heeft. Zoals reeds opgemerkt, zijn verschillende bijdragen in het onderhavige werkje bijeengebracht. In over eenstemming met de algemene titel is het eerste ar tikel, van de hand van Jhr Dr E. van Nispen tot Sevenaer, gewijd aan de behandeling van de vraag Hebben onze Gelderse kastelen een eigen karak teristiek Zijn opdrachtgevers hebben het hem niet gemak kelijk gemaakt. De studie van de kastelenbouw staat hier te lande nog in de kinderschoenen. Wan neer men de rijke buitenlandse literatuur kent, staat men ietwat verbaasd over onze armoede. Het boekje van Dr van Nispen in de Heemschutserie is feitelijk het enige werkje, dat zich met de ontwik kelingsgeschiedenis van het kasteel bezig houdt. Alvorens men zich kan zetten tot een antwoord op de vraag, of de Gelderse kastelen een eigen karak teristiek hebben, moet men wel heel wat voorstudie verricht hebben. Een voorstudie, die niet bepaald vergemakkelijkt wordt door het feit, dat het oude Gelre voor een belangrijk deel buiten onze lands grenzen valt. In de tweede plaats moet men het met zichzelf eens worden over het tijdvak, dat men voor een vergelij kende studie wil uitkiezen. De schrijver meent, en m.i. terecht, dat men de 17de of 18de eeuw daar voor niet gebruiken kan. Maar hij veronderstelt wel, dat men in de grote tijd van de kastelenbouw, de 14de eeuw, had kunnen komen tot een zo eigen gewestelijk type, dat een vergelijking met de in deze tijd elders gebouwde kastelen tot het vaststellen van een eigen karakter had kunnen leiden. Het blijft voor mij echter nog een vraag, of tijdens de 14de eeuw het gewest nog zo geïsoleerd ligt, dat er een eigen, van het voorde tijd normale type, afwijkende vorm kon ontstaan. Ik kan nauwelijks aannemen, dat de mogelijkheid daartoe zelfs maar aanwezig was. En, in uiterste consequentie, meent de schrij ver dat eigenlijk ook niet. De 15de en 16de eeuw ziet hij als het tijdvak, waar in de algemeen in West-Europa voorkomende ty pen, een eigen, gewestelijke vormentaal zouden kunnen gaan spreken. Misschien, door het gebruik van bepaalde bouwkundige elementen en siermo tieven. Terecht blijft de schrijver zeer voorzichtig in zijn uitspraken. Klaarblijkelijk is ook hij zich bewust, dat men voor het trekken van vergelijkingen zou moeten beschikken over een veel uitgebreider ma teriaal, dan ons nu ten dienste staat. Hoeveel kaste len zijn er zo grondig onderzocht, dat men zich een duidelijk beeld kan vormen van hun grondplan en uiterlijk gedurende de 14de, 15de of 16de eeuw. Er is omtrent de bouwkundige geschiedenis van het Gelderse kasteel inderdaad nog te weinig bekend. Er zijn kastelen, welker ontwikkeling geen grote problemen inhoudt. Er zijn er echter ook, die de argeloze beschouwer bij nader onderzoek voor on verwachte moeilijkheden stellen en vaak een ver rassend ingewikkelde bouwgeschiedenis blijken te hebben. Zo bijvoorbeeld de Doorwerth. Terwijl Hoefer de Noordvleugel in de dertiende eeuw dateerde, meen de de Restauratiecommissie van 1910 deze aan de veertiende eeuw te moeten toeschrijven. Het recen te onderzoek, dat schrijver dezes in het voorjaar van 1948 op de Doorwerth heeft ingesteld, leidde tot de vaststelling van een zeer gecompliceerde ont wikkeling, waarin de Noordvleugel duidelijk eerst tot de vijftiende eeuw gebracht kan worden. Van Nispen gaat er snel toe over, om de algemeen gebruikelijke kasteelvormen van een bepaalde tijd te behandelen en hun Gelderse vertegenwoordigers in'het kort te bespreken. De daartoe gekozen voor beelden zijn soms weinig gelukkig. De op een kunstmatige hoogte opgetrokken sterkte staat in de literatuur bekend als het „Chateau a motte" .Wellicht heeft de schrijver uit voorzichtig heid hét gebruik van deze term vermeden. Men denkt daarbij al gauw aan een constellatie als bij 19

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1949 | | pagina 5